Paus Benedictus XVI - 25 december 2005
Hebben wij tot nu toe overwegend gesproken over het Oude Testament, toch is al voortdurend de innerlijke doordringing van beide Testamenten als de ene Schrift van het christelijk geloof zichtbaar geworden. Het eigenlijk nieuwe van het Nieuwe Testament, zijn niet zozeer de ideeën, maar de figuur van Christus zelf, die aan de gedachten vlees en bloed, een ongehoord realisme geeft. Al in het Oude Testament bestaat het bijbelse nieuwe niet eenvoudig in gedachten, maar in het onverwachte en in zekere zin ongehoorde handelen van God. Dit handelen van God neemt nu zijn dramatische vorm aan, in het feit dat in Jezus Christus God zelf het “verloren schaap”, de lijdende en verloren mensheid opzoekt. Wanneer Jezus in zijn gelijkenissen het heeft over de herder die het verloren schaap opzoekt, over de vrouw die de drachme zoekt, over de vader die de verloren zoon tegemoet gaat en hem omarmt, dan zijn dit alles niet slechts woorden, maar uitleg van wie Hij is en wat Hij doet. In zijn dood aan het kruis voltrekt zich dat ‘zich tegen zichzelf keren’ van God, waarin Hij zichzelf wegschenkt om de mens weer te doen opstaan en hem te redden - liefde in haar meest radicale vorm. Wie kijkt naar de doorboorde zijde van Jezus, waarvan Johannes spreekt Vgl. Joh. 19, 37 , begrijpt wat het uitgangspunt van deze brief was: “God is liefde” (1 Joh. 4, 8). Daar kan deze waarheid worden aanschouwd. En van daaruit is nu te definiëren wat liefde is. Vanuit deze beschouwing vindt de christen de weg van zijn leven en zijn liefhebben.