
H. Paus Johannes Paulus II - 11 februari 1984
Tot dit evangelie van het lijden behoort ook – en wel op heel innige wijze – de parabel van de barmhartige Samaritaan. Met deze parabel gaf Christus antwoord op de vraag: "En wie is dan mijn naaste?" (Lc. 10,29). Want van de drie mannen die op weg waren van Jeruzalem naar Jericho, waar de door rovers geplunderde en mishandelde man halfdood op de weg lag, toonde juist de Samaritaan zich de echte naaste van die ongelukkige; het woord "naaste" wil tegelijk zeggen: degene die het gebod van de naastenliefde vervulde. Twee andere mannen kwamen langs dezelfde weg: de een een priester, de ander een leviet, maar ieder van hen "zag hem, maar liep in een boog om hem heen". Maar de Samaritaan "zag hem en kreeg medelijden; hij trad op hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden eb verbond ze; daarna... bracht hij hem naar en herberg en zorgde voor hem" (Lc. 10,33-34). En bij zijn vertrek gaf hij de waard zonder aarzelen opdracht om voor de lijdende man te zorgen, warbij hij zich verplichtte de noodzakelijke kosten te vergoeden.
De parabel van de barmhartige Samaritaan hoort bij het evangelie van het lijden. Ze toont ons immers de manier waarop ieder van ons met de lijdende naaste moet omgaan. Wij mogen niet onverschillig "om hem heen lopen", maar moeten bij "blijven staan". De barmhartige Samaritaan is iedere mens die bij het lijden van de andere mens blijft stilstaan, van welke aard dit lijden ook mag zijn. Dit blijven stilstaan mag men niet zien als een ongepaste nieuwsgierigheid, maar als een bereidheid om te helpen. Het is alsof een innerlijke gesteldheid van het hart opgebloeid, die ook een uiting is van innerlijke bewogenheid. De barmhartige Samaritaan is iedere mens die voor het lijden van anderen gevoelig is, hij is een mens die "medelijden krijgt" met de ellende van de naaste. Als Christus, die het innerlijk van de mens terdege kent, ons deze voorhoudt heeft zij inderdaad betekenis voor onze hele houding ten opzichte van het lijden van de anderen. Wij dienen dus deze gevoeligheid van ons hart te cultiveren, omdat ze immers ten opzichte van de lijdende mens de genegenheid toont die in het medelijden ligt opgesloten. Deze genegenheid blijkt soms de enige of voornaamste uitdrukking van onze liefde en solidariteit met de lijdende mens te zijn. Toch zijn voor die Samaritaan in de parabel van Christus de bewogenheid en het medelijden alleen niet voldoende: ze betekenen voor hem een aansporing om de hulp te bieden die een gewone mens nodig heeft. Kortom, een barmhartige Samaritaan is ieder die een lijdende mens hulp biedt, van welke aard dit lijden ook is, als hij maar hulp verleent die zo effectief mogelijk is. hij omringt hem met hartelijke liefde, maar laat allerminst de materiële hulp achterwege. Men kan zeggen dat hij zichzelf geeft, zijn eigen "ik", en dat hij dit voor de ander openstelt. Wij raken hier aan het voornaamste uitgangspunt van de christelijke antropologie. De mens kan niet "volledig zichzelf vinden... tenzij door de eerlijke gave van zichzelf" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 24. Een barmhartige Samaritaan is hij die deze zelfgave kan verwezenlijken.