H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1987
REDEMPTORIS MATER Moeder van de Verlosser |
|||
► | BESLUIT |
Aan het einde van de dagelijkse getijden stijgt onder andere de volgende aanroeping van de Kerk tot Maria op:
”Verheven Moeder van de Verlosser,
die de open deur des hemel blijft en de sterre der zee
snel het volk te hulp, dat valt en poogt op te staan.
Gij die tot verbazing der natuur uw heilige Schepper hebt gebaard”.
”Tot verbazing der natuur”. Deze woorden van de antifoon drukken de verbazing van het geloof uit die het mysterie van het goddelijke moederschap van Maria vergezelt. Zij vergezelt het in zekere zin in het hart van de natuur en direct in het hart van het gehele volk Gods, in het hart van de Kerk. Hoe wonderlijk ver is God, Schepper en Heer van het heelal, gegaan in de ”openvaring van zichzelf” aan de mens Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 2. “Door deze openbaring spreekt dus de onzichtbare God. . . uit de overvloed van zijn liefde de mensen aan als zijn vrienden . . . en gaat met hen om . . . om hen uit te nodigen tot de gemeenschap met Hem en hen daarin op te nemen”. Hoe duidelijk heeft Hij alle ruimten overwonnen van de oneindige ”afstand” die de Schepper scheidt van het schepsel! Hij blijft onuitsprekelijk en onnaspeurlijk in zichzelf, maar nog meer in de werkelijkheid van de incarnatie van het Woord dat mens is geworden door de Maagd van Nazareth.
Als Hij de mens van eeuwigheid af heeft willen roepen om deel te krijgen aan het goddelijke wezen Vgl. 2 Pt. 1, 4 , dan kan men zeggen dat Hij de ”vergoddelijking” van de mens beschikt heeft overeenkomstig diens historische condities, zodat Hij ook na de zondeval bereid is om het eeuwige plan van zijn liefde uit te voeren tegen een hoge prijs, door middel van dde ”vermenselijking” van de Zoon die één in wezen met Hem is. De natuur en meer direct de mens kan niet ontkomen aan de verbazing tegenover deze gave waaraan hij deelachtig is geworden in de Heilige Geest: ”Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven” (Joh. 3, 16).
In het middelpunt van dit mysterie, in het hart van de verbazing van het geloof staat Maria. Als verheven Moeder van de Verlosser heeft zij deze het eerst ervaren: ”Gij die tot verbazing der natuur uw heilige Schepper hebt gebaard”!
In de woorden van de liturgische antifoon ligt ook de waarheid uitgedrukt van de “grote wending” die het mysterie van de menswording bewerkt heeft voor de mens. Deze wending hoort tot heel zijn geschiedenis, van het begin af dat ons geopenbaard is in de eerste hoofdstukken van genesis, tot aan het laatst toe, in het perspectief van het einde van de wereld waarvan Jezus ons ”de dag noch het uur” heeft geopenbaard (Mt. 25, 13). Het is onophoudelijk en voortdurende omkeer van het vallen naar het opstaan, tussen de mens van de zonde en de mens van de genade en de gerechtigheid. De liturgie plaatst ons vooral in de Advent in het zenuwpunt van deze wending en raakt het onophoudelijke ”heden en nu” ervan aan, terwijl zij uitroept: ”Snel het volk te hulp dat valt en poogt te op te staan”!
Deze woorden betreffen iedere mens, alle gemeenschappen, alle naties en volkeren, alle geslachten en tijdvakken van de mensengeschiedenis, ond tijdvak, deze jaren van het millennium dat ten einde loopt: ”Snel te hulp, ja snel het volk te hulp dat valt”!
Dit is de aanroeping die gericht is tot Maria, ”de verheven Moeder van de Verlosser”; het is de aanroeping die gericht is tot Christus die door Maria de geschiedenis van de mensheid is binnengetreden. Van jaar tot jaar verheft de antifoon zich tot Maria en roept zij het moment op waarop deze wezenlijke historische wending zich voltrokken heeft, die onomkeerbaar voortduurt: de omkeer van het ”vallen” naar het ”opstaan”.
De mensheid heeft bewonderenswaardige ontdekkingen gedaan en wonderbaarlijke resultaten bereikt op het gebied van de wetenschap en de techniek; zij heeft grote werken verricht op de weg van de vooruitgang en de beschaving en men zou zeggen dat zij in de jongste tijden erin geslaagd is de loop van de geschiedenis te versnellen; maar de fundamentele wending, de wending die ”oorspronkelijk” genoemd kan worden, begeleidt altijd de tocht van de mens en vergezelt door de verschillende historische gebeurtenissen heen allen en iedereen. Het is de omkeer van het ”vallen” naar het ”opstaan”, van de dood naar het leven. Het is ook een onophoudelijke uitdaging aan het menselijke bewustzijn, een uitdaging aan heel het historische bewustzijn van de mens: de uitdaging om de weg van het ”niet vallen” te volgen op de altijd oude en nieuwe wijzen en van het ”opstaan” als hij gevallen is.
Terwijl de Kerk met de gehele mensheid de grens tussen de twee millennia nadert, neemt zij van haar kant met de gehele gemeenschap der gelovigen en samen met iedere mens van goede wil de grote uitdaging aan de vervat ligt in de woorden van de antifoon over ”het volk dat valt en poogt op te staan”. Zij richt zich zowel tot de Verlosser als tot zijn Moeder met de aanroeping: ”Kom te hulp”. Zij ziet de heilige Moeder van God immers – en dit gebed ziet haar diep betrokken bij de geschiedenis van de mensheid, bij de eeuwige roeping van de mens, volgens het providentiële plan dat God van eeuwigheid voor hem beschikt heeft; zij ziet haar moederlijke aanwezigheid en betrokkenheid bij de veelvuldige en ingewikkelde problemen waarmee heden ten dage het leven van de enkelingen, van de gezinnen en van de volkeren vergezeld gaat; zij ziet haar het christenvolk te hulp snellen in de onophoudelijke strijd tussen goed en kwaad, opdat het ”niet zal vallen” en, als het gevallen is ”zal opstaan”.
Ik hoop van harte dat ook de overwegingen die in deze encycliek vervat zijn, mogen dienen tot de vernieuwing van deze visie in het hart van alle gelovigen! Als bisschop van Rome zend ik aan allen voor wie deze beschouwingen bestemd zijn de vredeskus en groeten en zegen in onze Heer Jezus Christus.
Amen.
Gegeven te Rome bij Sint Petrus, op 25 maart, het hoogfeest van de Aankondiging van de Heer, van het jaar 1987,
het negende van mijn pontificaat.Paus Johannes Paulus II