H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1987
Juist de speciale band van de mensheid met deze Moeder heeft mij er toe gebracht om in de Kerk een Mariajaar uit te roepen in de periode die voorafgaat aan het einde van het tweede millennium na de geboorte van Christus. Een soortgelijk initiatief is er reeds in het verleden geweest toen Pius XII het jaar 1954 tot Mariajaar uitriep teneinde de uitzonderlijke heiligheid van de Moeder van Christus in het licht te stellen die tot uitdrukking komt in de mysteries van haar onbevlekte ontvangenis (welke precies een eeuw eerder tot dogma was verklaard) en van haar tenhemelopneming Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Stralende erekroon - 100 jaar dogmaverklaring Onbevlekte Ontvangenis, Fulgens Corona (8 sept 1953) Vgl. H. Paus Pius X, Encycliek, Over het geheim en de betekenis van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria naar aanleiding van het 50 jarig jubileum van de dogmaverklaring, Ad Diem Illum (2 feb 1904). Bij gelegenheid van de vijftigste verjaardag van de dogmaverklaring van de Onbevlekte Ontvangenis van de heilige Maagd Maria had PIUS X met de encycliek Ad diem Illum (2 februari 1904) een buitengewoon jubileum van enige maande afgekondigd: Pii X P.M. Acta, I 147-166.
Nu wil ik in de lijn van het Tweede Vaticaans Concilie de speciale tegenwoordigheid van de Moeder Gods in het mysterie van Christus en zijn Kerk doen uitkomen. Dit is namelijk een fundamentele dimensie die opkomt uit de mariologie van het Concilie dat nu reeds meer dan twintig jaar geleden is afgesloten. De buitengewone bisschoppensynode die in 1985 heeft plaatsgevonden heeft allen aangespoord de leer en de aanwijzingen van het Concilie trouw te volgen. Men kan zeggen dat het Concilie en de synode datgene bevatten wat de Heilige Geest wil ’zeggen tot de Kerk” in de huidige fase van de geschiedenis.
In deze context zal het Mariale jaar een nieuwe en diepgaande lezing moeten bevorderen ook van wat het Concilie gezegd heeft over de heilige Maagd Maria en Moeder van God in het mysterie van Christus en de Kerk, van datgene dus waarop de overwegingen van deze encycliek zich beroepen. Het gaat hier niet alleen over de geloofsleer maar ook over het geloofsleven en dus over de authentieke ”Mariale spiritualiteit”, gezien in het licht van de Traditie en in het bijzonder van de spiritualiteit waartoe het Concilie ons opwekt Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 66-67 De Mariale spiritualiteit vindt evenals de overeenkomstige devotie bovendien een uitermate rijke bron in de historische ervaring van de personen en de verschillende christelijke gemeenschappen die overal op aarde leven onder de diverse volken en naties. In dit opzicht wil ik graag onder de vele getuigen en meesters van deze spiritualiteit herinneren aan de heilige Louis Maria Grignion de Montfort die aan de christenen de toewijding aan Christus door Maria voorhield als doeltreffend middel om te leven in trouw aan de verplichtingen van het doopsel Vgl. H. Louis Marie Grignion de Montfort, Traité de la vraie dévotion à la sainte Vierge, Verhandeling over ware toewijding aan Maria Vgl. H. Alfonsus Maria de Liguori, De heerlijkheden van Maria. Naast de heilige Grignion de Montfort kan met recht de figuur van de H. ALFONSUS MARIA de’ LIGUORI worden gesteld, van wie dit jaar herdacht wordt dat hij tweehonderd jaar geleden gestorven is . Met voldoening merk ik op dat ook in onze dagen nieuwe uitingen van deze spiritualiteit en devotie niet ontbreken.
Wij hebben dus veilige oriënteringspunten waarop wij ons kunnen richten en waarmee wij ons kunnen verbinden in de context van dit Mariale jaar.