
H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1987
De Kerk die door Christus op de apostelen is gebouwd, is zich geheel bewust geworden van die grote daden van God op “Pinksteren” toen zij die bijeengekomen waren in het cenakel, terwijl zij ”door haar gebeden om de gave van de Geest smeekte” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 59
Haar geloofstocht is in zekere zin langer. De heilige Geest is reeds over haar neergedaald en zij is zijn trouwe bruid geworden bij de boodschap, toen zij het Woord van de ware God ontving en de ”volledige onderdanigheid van verstand en wil jegens de openbarende God” bewees, ja ”zich geheel aan God toevertrouwde door de gehoorzaamheid van het geloof” Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 5 , waarmee zij aan de engel antwoordde: ”Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord”. De geloofstocht van Maria, die wij zien bidden in het cenakel, is dus langer dan de tocht van de anderen die daar bijeen waren. Maria ”gaat” hen ”voor”, ”gaat voor” hen ”uit”. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 63 Het ogenblik van Pinksteren te Jeruzalem is, behalve door het ogenblik van het kruis, ook voorbereid door het ogenblik van de boodschap te Nazareth. In het cenakel komt de weg van Maria samen met de geloofstocht van de Kerk. Op welke wijze?
Sommigen van degenen die ijverig waren in het gebed in het cenakel en zich voorbereidden om uit te gaan ”in heel de wereld” na het ontvangen van de heilige Geest, waren successievelijk door Jezus geroepen vanaf het begin van zijn zending in Israël Elf van hen waren aangesteld tot apostelen en aan dezen had Jezus de zending overgedragen die Hij zelf ontvangen had van de Vader. Na de verrijzenis had Hij tot de apostelen gezegd ”Zoals de Vader Mij gezonden, geeft, zo zend Ik u” (Joh. 20, 21). En veertig dagen later zei Hij nog alvorens terug te keren naar de Vader: “Gij zult kracht ontvangen van de heilige Geest, die over u komt, om mijn getuigen te zijn . . . tot het uiteinde der aarde” Vgl. Hand. 1, 8 . Deze zending van de apostelen begint op het ogenblik dat zij het cenakel te Jeruzalem verlaten. Dan wordt de Kerk geboren en groeit zij door het getuigenis dat Petrus en de andere apostelen afleggen over de gestorven en verrezen Christus Vgl. Hand. 2, 31-34 Vgl. Hand. 3, 15-18 Vgl. Hand. 4, 10-12 Vgl. Hand. 5, 30-32 .
Maria heeft niet direct deze apostolische zending ontvangen. Zij was niet onder hen die Jezus uitzond ”in heel de wereld om alle volkeren tot zijn leerlingen te maken” Vgl. Mt. 28, 19 , toen Hij hun deze zending toevertrouwde. Zij was daarentegen wel in het cenakel waar de apostelen zich voorbereidden om hun zending te beginnen met de komst van de Geest der Waarheid: zij was met hen. Temidden van hen was zij ”ijverig in het gebed” als ”moeder van Jezus” Vgl. Hand. 1, 13-14 , van de gestorven en verrezen Christus. En deze eerste kern van hen die in geloof opzagen ”naar Jezus, de bewerker van het heil” Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9, was er zich van bewust dat Jezus de Zoon van Maria was en dat zijn moeder was en als zodanig vanaf de ontvangenis en de geboorte een bijzondere getuige van het mysterie van Jezus, van het mysterie dat voor hun ogen uitgedrukt en bevestigd was door het kruis en de verrijzenis. Van het eerste ogenblik af ”zag de kerk dus ”op” naar Maria door Jezus, zoals zij “opzag” naar Jezus door Maria. Zij was voor de Kerk van die tijd en van alle tijden een bijzondere getuige van de jaren van de kindsheid van Jezus en van zijn verborgen leven te Nazareth, toen zij ”alles wat er gebeurd was in haar hart bewaarde en bij zichzelf overwoog” (Lc. 2, 19) Vgl. Lc. 2, 51 .
Maar in de Kerk van die tijd en van alle tijden was en is zij vooral degene die ”zalig is omdat zij geloofd heeft”: als eerste geloofd heeft. Vanaf het ogenblik van de boodschap en de ontvangenis, vanaf het moment van de geboorte in de grot van Bethlehem, volgde Maria op haar moederlijke pelgrimstocht van het geloof stap voor stap Jezus. Zij volgde Hem gedurende de jaren van zijn verborgen leven te Nazareth; zij volgde Hem ook in de periode van de uiterlijke scheiding, toen Hij begon ”op te treden en te leren” Vgl. Hand. 1, 1 in Israël; zij volgde Hem vooral in de tragische ervaring van Golgotha. Toen Maria zich met de apostelen aan de dageraad van de Kerk in het cenakel te Jeruzalem bevond, vond haar geloof dat gewekt was door de woorden van de boodschap bevestiging. De engel had haar bij de boodschap gezegd: “Gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen die gij de naam Jezus moet geven. Hij zal groot zijn . . . en Hij zal in eeuwigheid koning zijn over het huis van Jakob en aan zijn koningschap zal nooit een einde komen”. De recente gebeurtenissen van Calvarië hadden deze belofte in duisternis gehuld; maar zelfs onder het kruis was het geloof van Maria niet verflauwd. Zij was degene gebleven die, zoals Abraham, geloofde hopend tegen alle hoop in” (Rom. 4, 18). En zie, na de verrijzenis had de hoop haar ware gelaat getoond en de belofte was begonnen werkelijkheid te worden. Jezus had inderdaad voor zijn terugkeer naar de Vader tot de apostelen gezegd: ”Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen . . . Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld” Vgl. Mt. 28, 19.20 . Zo had het gezegd Hij die door de verrijzenis had laten zien dat Hij de overwinnaar van de dood was en het koningschap bekleedde waaraan ”nooit een einde zal komen”, overeenkomstig de aankondiging van de engel.