H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1987
Zo bevinden wij ons in het middelpunt van de vervulling van de belofte die vervat is in het proto-evangelie: het ”kroost van de vrouw zal de kop van de slang verpletteren” Vgl. Gen. 3, 15 . Inderdaad overwint Jezus Christus door zijn verlossingsdood het kwaad van de zonde en de dood in de wortels zelf ervan. Het is veelzeggend dat Hij, als Hij zich vanaf het kruis tot de moeder richt, haar vrouw noemt en zegt: “Vrouw, zie daar uw zoon”. Met dezelfde term heeft Hij zich overigens ook te Kana in Galilea tot haar gericht Vgl. Joh. 2, 4 . Hoe zou men kunnen betwijfelen dat speciaal nu, op Golgotha, deze uitdrukking tot op de bodem van het mysterie van Maria gaat er doordringt tot haar bijzondere plaats in heel de heilseconomie? Zoals het Concilie leert, werden met Maria, ”de dochter van Sion bij uitnemendheid na de lange verwachting van de belofte, de tijden vervuld en de nieuwe heilsorde ingeluid, toen de Zoon van God in haar de menselijke natuur aannam, om door de mysteries van zijn mens-zijn de mensen van de zonden te bevrijden” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 55
De woorden die Jezus uitspreekt vanaf het kruis betekenen dat het moederschap van haar die Hem gebaard heeft een “nieuwe” voortzetting vindt in en door de Kerk, die gesymboliseerd en vertegenwoordigd wordt door Johannes. Op deze wijze blijft zij die ”vol van genade” is binnengeleid in het mysterie van Christus om zijn Moeder te zijn, de heilige moeder van God dus, door middel van de Kerk in dat mysterie als de “vrouw” die aan het begin van de heilsgeschiedenis door het boek Genesis wordt aangeduid (Gen. 3, 15) en aan het eind ervan door de Apokalyps (Openb. 12, 1). Volgens het eeuwige plan van de Voorzienigheid moet het goddelijk moederschap van Maria zich uitstrekken over de Kerk, zoals aangegeven wordt door uitspraken van de Traditie volgens welke het moederschap van Maria ten opzichte van de Kerk de weerspiegeling en de verlenging is van haar moederschap ten opzichte van Gods Zoon Vgl. H. Paus Leo I de Grote, Tractatus. 26, 2; CCL 138, 126..
Reeds het ogenblik zelf van de geboorte van de Kerk en van haar volle openbaring aan de wereld laat volgens het Concilie de continuïteit van Maria’s moederschap doorschemeren.
”Daar het God had behaagd het mysterie van het heil van de mensen niet plechtig openbaar te maken, vooraleer Hij de Geest die door de Zoon was beloofd, had uitgestort, zien wij de apostelen vóór Pinksteren, ,eensgezind volharden in het gebed samen met de vrouwen, met Maria de Moeder van Jezus en met zijn broeders’ (Hand. 1, 14). Ook Maria smeekte door haar gebeden om de gave van de Geest, die haar reeds bij de boodschap had overschaduwd” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 59
Er is dus in het genadebestel dat verwezenlijkt wordt onder de werking van de menswording van het Woord en dat van de geboorte van de Kerk. De persoon die deze twee momenten verbindt, is Maria: Maria te Nazaret en Maria in het cenakel te Jeruzalem. In beide gevallen wijst haar discrete maar wezenlijke aanwezigheid de weg aan van de ”geboorte van de Heilige Geest”. Zo komt zij die als moeder aanwezig is in het mysterie van Christus, krachtens de wil van de Zoon en door de werking van de heilige Geest tegenwoordig in het mysterie van de Kerk. Ook in de Kerk blijft het een moederlijke aanwezigheid, zoals de op het kruis uitgesproken woorden aangeven: ”Vrouw, zie daar uw zoon”; ”Zie daar uw moeder”.