H. Paus Johannes Paulus II - 14 september 1981
In dit grote geheel hebben die rechten een bijzonder karakter welke beantwoorden aan de hierboven beschreven eigen aard van de menselijke arbeid; daarom moet men ze volgens deze hun eigen aard bezien. Zoals gezegd is de arbeid een taak, namelijk een plicht van de mens in de vele betekenissen van dit woord. De mens moet arbeiden, zowel omdat dit hem door de Schepper is voorgeschreven als omwille van zijn eigen menszijn, dat voor zijn onderhoud en vooruitgang arbeid eist. De mens moet werken voor zijn evenmens, met name voor zijn gezin, maar ook voor de maatschappij waartoe hij behoort, voor zijn volk waarvan hij een zoon of dochter is, voor het hele menselijke geslacht waarvan hij lid is, omdat hij tegelijk erfgenaam is van de arbeid van vroegere generaties en medebouwer aan de toekomst van degenen die in de loop van de menselijke geschiedenis na hem geboren zullen worden. Dit alle vormt een morele verplichting tot werken, in de meest brede zin van het woord. Terwijl ik dus de morele rechten van ieder mens moet beschouwen met het oog op zijn arbeid, omdat rechten met deze verplichting tot arbeid corresponderen, moet ik steeds die grote context van situaties en reële omstandigheden voor ogen houden, waarin de arbeid van iedere werkende mens naar buiten blijkt.
Als ik spreek over de plicht tot arbeid en de rechten van de arbeider die met deze taak gepaard gaan, denk ik in de eerste plaats aan de relatie tussen de directe of indirecte werkgever en de arbeider zelf.
Het onderscheid tussen directe en indirecte werkgever is van zeer groot belang, hetzij men let op de juiste organisatie van het werk of op de mogelijkheid dat rechtvaardige of onrechtvaardige verhoudingen op het gebied van de arbeid kunnen voorkomen. Onder directe werkgever verstaat men die mens of dat instituut waarmee de arbeider rechtstreeks onder bepaalde voorwaarden een arbeidscontract sluit; onder indirecte werkgever verstaat men allerlei andere aparte factoren buiten de directe werkgever, die een zekere invloed hebben op de manier waarop het arbeidscontract wordt opgesteld of min of meer rechtvaardige voorwaarden worden aangebracht, die van invloed zijn op het gebied van de arbeid.