7 december 1965
Derhalve moeten de ouderen de jongeren werkelijk als broeders aanvaarden en hen steunen bij de eerste activiteiten en verantwoordelijkheden van hun priesterlijke taak; zij moeten hun mentaliteit, ook waar deze van de hunne verschilt, trachten te begrijpen, en welwillend staan tegenover huninitiatieven. De jongeren van hun kant moeten eerbied hebben voor de leeftijd en de ervaring van de ouderen; zij moeten met hen overleg plegen aangaande de problemen van de zielzorg en loyaal met hen samenwerken.
Laten de priesters in een geest van broederlijkheid ook de gastvrijheid beoefenen Vgl. Hebr. 13, 1-2 , de weldadigheid en de onderlinge bijstand Vgl. Hebr. 13, 16 , en laten zij zich vooral bezorgd tonen voor hen, die ziek zijn, bedroefd, te zeer met werk overladen, eenzaam, uit hun vaderland verdreven, en voor hen, die vervolging lijden. Vgl. Mt. 5, 10 Het is ook goed, dat zij graag bij elkaar komen voor een aangename ontspanning, volgens de woorden, waarmee de Heer zelf zijn vermoeide apostelen uitnodigde: “Komt nu eens zelf mee naar een eenzame plaats om alleen te zijn en rust daar wat uit” (Mc. 6, 31). Willen de priesters elkaar tot steun zijn in hun geestelijk leven en hun intellectuele ontwikkeling, hun onderlinge samenwerking bevorderen bij de uitoefening van hun bediening, en gevrijwaard blijven tegen eventuele gevaren van de eenzaamheid, dan moet men streven naar een gemeenschappelijk leven. Dit kan op verschillende manieren worden verwezenlijkt naar gelang van de persoonlijke of pastorale behoeften, n.l. door samen te wonen, waar dit mogelijk is, of door gezamenlijke maaltijden of tenminste door veelvuldige en geregelde bijeenkomsten. Ook moet men grote waarde hechten aan bepaalde verenigingen n.l. die op basis van statuten, door het bevoegde kerkelijk gezag goedgekeurd, de heiligheid van de priesters bij de uitoefening van hun bediening willen bevorderen door een geschikte en goedgekeurde levensregel en door broederlijk hulpbetoon, en die zo heel de priesterstand van dienst willen zijn.
Tenslotte moeten de priesters op grond van hun verbondenheid in het priesterschap zich op bijzondere wijze verantwoordelijk voelen voor hen, die in moeilijkheden verkeren; zij moeten hen bijtijds trachten te helpen, ook, waar het nodig is, door een discrete vermaning. En mochten sommigen in een of ander punt zwak zijn geweest, laten zij hen dan steeds tegemoet treden met broederlijke liefde en met een groot begrip; laten zij vurig voor hen bidden en zich bij iedere gelegenheid hun ware broeders en vrienden tonen.