7 december 1965
De priesters, uit de mensen genomen en voor de mensen aangesteld ten behoeve van hun verhouding tot God, om gaven en offers op te dragen voor de zonden Vgl. Hebr. 5, 1 , leven met de andere mensen als met hun broeders. Zo heeft ook de Heer Jezus, Gods Zoon, door de Vader als mens gezonden tot de mensen , onder ons gewoond en in alles aan zijn broeders gelijk willen worden, behalve wat betreft de zonde. Vgl. Hebr. 2, 17 Vgl. Hebr. 4, 15 Zijn voorbeeld is reeds gevolgd door de heilige apostelen; en de leraar der heidenen, de heilige Paulus, “bestemd om het Evangelie van God te verkondigen” (Rom. 1, 1), getuigt, dat hij alles voor allen is geworden om allen te reden. Vgl. 1 Kor. 9, 19-23 De priesters van het nieuwe Verbond worden weliswaar door hun roeping en wijding in zekere zin binnen het Volk Gods afgezonderd, maar niet om van dit volk of van andere mensen gescheiden te worden, integendeel om zich helemaal te kunnen wijden aan het werk, waartoe de Heer hen roept. Vgl. Hand. 13, 2 Zij kunnen slechts dienaren van Christus zijn door getuigen en uitdelers te zijn van een ander leven, dat uitgaat boven het aardse leven, maar zij kunnen de mensen niet dienen, wanneer zij buiten hun leven en levensomstandigheden zouden blijven. Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de Kerk, Ecclesiam Suam (6 aug 1964), 42.62-63 Hun dienstwerk zelf eist op een bijzondere titel, dat zij zich niet laten leiden door deze wereld Vgl. Rom. 12, 2 ; maar het eist tevens, dat zij in deze wereld leven onder de mensen, dat zij als goede herders hun schapen leren kennen en ook die, welke niet tot deze schaapstal behoren, trachten te winnen, opdat ook zij luisteren naar de stem van Christus en het mag worden: één kudde, één herder. Vgl. Joh. 10, 14-16 Voor dit doel zijn van grote waarde de deugden, die in de menselijke samenleving hoog worden aangeslagen, zoals goedheid, eerlijkheid, sterkte van karakter en standvastigheid, voortdurende zorg voor rechtvaardigheid, beleefdheid en andere deugde, die de apostel Paulus aanbeveelt met de woorden: “Houdt uw aandacht gevestigd op al wat waar is, al wat edel is, wat rechtvaardig is en rein, beminnelijk en aantrekkelijk, op al wat deugd heet en lof verdient”. (Fil. 4, 8) Vgl. H. Polycarpus van Smyrna, Brief aan de Filippenzen, Epist. ad Philippenses. VI, 1: “Ook de priesters moeten goedertieren zijn barmhartig jegens allen, terugvoeren wat is afgedwaald, alle zieken bezoeken, geen weduwe of wees of behoeftige onverzorgd laten, maar steeds bedacht zijn op hetgeen goed is in het oog van God, en de mensen, zich onthouden van alle toorn, menselijk opzicht, onrechtvaardig oordeel, verre blijven van alle hebzucht, niet te gauw iets van iemand geloven, niet te streng in het oordelen, indachtig, dat wij allen onze tol aan de zonde betalen (Ed. X. Funk, Patres Apostolici, I, p. 303. Vertaling: Dr. D. Franses O.F.M., De Apostolische Vaders, Hilversum 1949, blz. 147).