7 december 1965
De Heer Jezus, “die door de Vader geheiligd en in de wereld gezonden werd” (Joh. 10, 36), doet heel zijn mystiek Lichaam delen in de geesteszalving, waarmee Hijzelf gezalfd is Vgl. Mt. 3, 16 Vgl. Lc. 4, 18 Vgl. Hand 4, 27 Vgl. Hand. 10, 38 ; want in Hem vormen alle gelovigen een heilig en koninklijk priesterschap, dragen zij aan God geestelijke offers op door Jezus Christus en verkondigen zij de roemrijke daden van Hem, die hen uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht. Vgl. 1 Pt. 2, 5.9 Er is dus geen enkel lid of het heeft deel aan de zending van het gehele Lichaam; ieder lid moet Jezus heiligen in zijn hart Vgl. 1 Pt. 3, 15 en moet door de geest van profetie getuigenis afleggen over Jezus. Vgl. Openb. 19, 10 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 35
Maar opdat de gelovigen zouden samengroeien tot één lichaam, waarin “niet alle ledematen dezelfde taak hebben” (Rom. 12, 4) heeft dezelfde Heer sommigen van hen aangesteld tot bedienaars, die in de gemeenschap van de gelovigen de heilige wijdingsmacht zouden bezitten om het Offer op te dragen en de zonden te vergeven Concilie van Trente, 23e Zitting - Leer over de heilige Wijding, Sessio XXIII - Doctrina de sacramento ordinis (15 juli 1563), 2.9, en die in naam van Christus officieel het priesterlijk ambt zouden vervullen voor de mensen. Na dus zijn apostelen te hebben gezonden, zoals Hij zelf was gezonden door de Vader Vgl. Joh. 20, 21 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 18 , heeft Christus door zijn apostelen de bisschoppen, die hun opvolgers zijn, deelachtig gemaakt aan zijn heiliging en zending Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 28 ; en de taak van hun ministerie is in een ondergeschikte graad overgedragen aan de priesters Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 28, opdat dezen, als dragers van het priesterschap, de medewerkers zouden zijn van het episcopaat Vgl. Congregatie voor de Riten, Cæremoniale Episcoporum (17 aug 1886). de Priesterwijding, Prefatie. Deze woorden treft men reeds aan in het Sacramentarium Veronense (ed L. C. Möhlberg, Rome 1965, p. 122); in het Missale Francorum (ed. L.C. Möhlberg, Rome 1957, p. 9); in het Liber Sacramentorum Romanae Ecclesiae (ed. L.C. Möhlberg, Rome 1960, p. 25); in het Pontificale Romano Germanicum (ed. Vogel-Elze, Citta del Vaticano 1963, I, p. 34). om een goed vervullen van de door Christus gegeven apostolische zending mogelijk te maken.
Omdat de taak van de priesters nauw verbonden is met de bisschoppenambt, deelt deze taak in het gezag, waarmee Christus zelf zijn Lichaam doet groeien, heiligt en bestuurt. Daarom veronderstelt het priesterschap weliswaar de sacramenten van de christelijke initiatie, maar het wordt gegeven door dat speciale sacrament, dat aan de priesters krachtens de zalving van de Heilige Geest een bijzonder merkteken schenkt en hen zo gelijkvormig maakt aan Christus-Priester, zodat zij kunnen handelen in naam van Christus, die het Hoofd is. Vgl. Mt. 3, 16 Vgl. Lc. 4, 18 Vgl. Hand. 4, 27 Vgl. Hand. 10, 38
Omdat de priesters op hun eigen wijze delen in het ambt van de apostelen, verleent God hun de genade, bedienaars van Christus Jezus te zijn onder de volken, voor wie zij de heilige dienst van het Evangelie verrichten om de volken te maken tot een welgevallige offerande, gewijd door de Heilige Geest. Vgl. Rom. 15, 16. (Grieks) Door de apostolische boodschap immers van het Evangelie wordt het Volk Gods bijeengeroepen en bijeengebracht, zodat allen, die tot dit Volk behoren, geheiligd als zij zijn door de Heilige Geest, zich zelf kunnen aanbieden “als een levend, heilig aan God welgevallig offer” (Rom. 12, 1). En door de bediening van de priesters komt het geestelijk offer, dat door hun handen in naam van de gehele Kerk in de Eucharistie op onbloedige en sacramentele wijze wordt opgedragen, tot aan de komst van de Heer Vgl. 1 Kor. 11, 26 Hierin vindt de bediening van de priesters haar doel en haar voltooiing. Want hun dienst, die begint met de verkondiging van het Evangelie, ontleent zijn kracht en zijn uitwerking aan het offer van Christus, en heeft tot doel, dat ”heel de verloste Stad, dat is: de gemeenschap en de vereniging van de heiligen, als een universeel offer God wordt aangeboden door middel van de Hogepriester, die ook zich zelf in zijn lijden voor ons heeft opgedragen, opdat wij het lichaam zouden zijn van zulk een Hoofd”. H. Augustinus, Over de Stad Gods, De Civitate Dei. 10, 6: PL 41, 284
Het doel van de priesters in hun bediening en hun leven is dus de eer van God de Vader in Christus. Deze eer bestaat hierin, dat de mensen het werk van God, hetwelk in Christus werd voltrokken, bewust, in vrijheid en met dankbaarheid aanvaarden en het tot uitdrukking brengen in heel hun leven. Zo dragen dus de priesters, wanneer zij zich wijden aan gebed en aanbidding, het woord verkondigen of het eucharistisch offer opdragen en de andere sacramenten toedienen, of wanneer zij andere bedieningen ten behoeve van de mensen verrichten, steeds bij tot vermeerdering van Gods eer en tot verrijking van het goddelijk leven in de mensen. Dit alles, dat een vrucht is van het Pasen van Christus, zal zijn bekroning vinden bij de glorievolle komst van de Heer, wanneer Hij het koningschap zal overdragen aan God de Vader. Vgl. 1 Kor. 15, 24
De priesters, uit de mensen genomen en voor de mensen aangesteld ten behoeve van hun verhouding tot God, om gaven en offers op te dragen voor de zonden Vgl. Hebr. 5, 1 , leven met de andere mensen als met hun broeders. Zo heeft ook de Heer Jezus, Gods Zoon, door de Vader als mens gezonden tot de mensen , onder ons gewoond en in alles aan zijn broeders gelijk willen worden, behalve wat betreft de zonde. Vgl. Hebr. 2, 17 Vgl. Hebr. 4, 15 Zijn voorbeeld is reeds gevolgd door de heilige apostelen; en de leraar der heidenen, de heilige Paulus, “bestemd om het Evangelie van God te verkondigen” (Rom. 1, 1), getuigt, dat hij alles voor allen is geworden om allen te reden. Vgl. 1 Kor. 9, 19-23 De priesters van het nieuwe Verbond worden weliswaar door hun roeping en wijding in zekere zin binnen het Volk Gods afgezonderd, maar niet om van dit volk of van andere mensen gescheiden te worden, integendeel om zich helemaal te kunnen wijden aan het werk, waartoe de Heer hen roept. Vgl. Hand. 13, 2 Zij kunnen slechts dienaren van Christus zijn door getuigen en uitdelers te zijn van een ander leven, dat uitgaat boven het aardse leven, maar zij kunnen de mensen niet dienen, wanneer zij buiten hun leven en levensomstandigheden zouden blijven. Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de Kerk, Ecclesiam Suam (6 aug 1964), 42.62-63 Hun dienstwerk zelf eist op een bijzondere titel, dat zij zich niet laten leiden door deze wereld Vgl. Rom. 12, 2 ; maar het eist tevens, dat zij in deze wereld leven onder de mensen, dat zij als goede herders hun schapen leren kennen en ook die, welke niet tot deze schaapstal behoren, trachten te winnen, opdat ook zij luisteren naar de stem van Christus en het mag worden: één kudde, één herder. Vgl. Joh. 10, 14-16 Voor dit doel zijn van grote waarde de deugden, die in de menselijke samenleving hoog worden aangeslagen, zoals goedheid, eerlijkheid, sterkte van karakter en standvastigheid, voortdurende zorg voor rechtvaardigheid, beleefdheid en andere deugde, die de apostel Paulus aanbeveelt met de woorden: “Houdt uw aandacht gevestigd op al wat waar is, al wat edel is, wat rechtvaardig is en rein, beminnelijk en aantrekkelijk, op al wat deugd heet en lof verdient”. (Fil. 4, 8) Vgl. H. Polycarpus van Smyrna, Brief aan de Filippenzen, Epist. ad Philippenses. VI, 1: “Ook de priesters moeten goedertieren zijn barmhartig jegens allen, terugvoeren wat is afgedwaald, alle zieken bezoeken, geen weduwe of wees of behoeftige onverzorgd laten, maar steeds bedacht zijn op hetgeen goed is in het oog van God, en de mensen, zich onthouden van alle toorn, menselijk opzicht, onrechtvaardig oordeel, verre blijven van alle hebzucht, niet te gauw iets van iemand geloven, niet te streng in het oordelen, indachtig, dat wij allen onze tol aan de zonde betalen (Ed. X. Funk, Patres Apostolici, I, p. 303. Vertaling: Dr. D. Franses O.F.M., De Apostolische Vaders, Hilversum 1949, blz. 147).