7 december 1965
De eigen weg voor de priesters om de heiligheid te bereiken is hierin gelegen, dat zij hun verschillende taken loyaal en zonder zich te sparen vervullen in de Geest van Christus.
Als bedienaars van Gods woord lezen en horen zij iedere dag dit woord van God, dat zij aan anderen moeten leren; en als zij het tevens in zichzelf trachten op te nemen, zullen zij steeds volmaaktere leerlingen worden van de Heer, volgens het woord van de apostel Paulus aan Timoteüs: “Neem dit alles ter harte, ga er geheel in op, dan zullen uw vorderingen voor allen zichtbaar zijn. Blijf voortdurend zorg besteden aan u zelf en aan uw onderricht. Zodoende redt gij uzelf en hen, die naar u luisteren” (1 Tim. 4, 15-16). Want zoekende, hoe zij de vrucht van hun overweging beter aan de andere kunnen doorgaven Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II. q. 188, a.7, zullen zij een dieper inzicht krijgen in “de ondoorgrondelijke rijkdom van de Christus” (Ef. 3, 8) en in de veelvoudige wijsheid Gods. Vgl. Ef. 3, 9-10 Wanneer zij voor ogen houden, dat de Heer de harten ontvankelijk maakt Vgl. Hand. 16, 14 en dat de grote kracht niet van hen zelf komt, maar van God Vgl. 2 Kor. 4, 7 , zullen zij juist door het verkondigen van het woord nauwer verenigd worden met Christus-Leraar en geleid worden door zijn Geest. Door aldus in gemeenschap te treden met Christus krijgen zij deel aan de liefde van God, waarvan het geheim, dat voor de eeuwen verborgen was Vgl. Ef. 3, 9 , in Christus is geopenbaard.
Als bedienaars van het heilige, vooral bij het offer van de Mis, treden de priesters op bijzondere wijze op in naam van Christus, die zichzelf als slachtoffer heeft gegeven voor de heiliging van de mensen. Dit is voor hen een aansporing om na te volgen wat zij verrichten, om n.l. waar zij het geheim vieren van de dood des Heren, in zich de ondeugden en begeerten te doen sterven. Vgl. Congregatie voor de Riten, Cæremoniale Episcoporum (17 aug 1886). De priesterwijding. In het geheim van het eucharistische offer, waarin de priesters hun voornaamste taak vervullen, wordt het werk van onze verlossing telkens opnieuw werkelijkheid Vgl. H. Paus Paulus VI, Apostolische Constitutie, ex Decr. Sacr. Oec. Conc. Vat. II instauratum, auctoritate Pauli PP. VI promulgatum, ed. typica, Missale Romanum (3 apr 1969). Gebed over de offergaven, op de negende zondag na Pinksteren., en daarom wordt dringend de dagelijkse viering ervan aanbevolen, die immers een act is van Christus en de Kerk, ook wanneer de gelovigen er niet bij tegenwoordig kunnen zijn. Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de leer en de verering van de Heilige Eucharistie, Mysterium Fidei (3 sept 1965), 32-33. “Want iedere Mis, ook al wordt ze privé door de priester gecelebreerd, is toch geen privé-zaak, maar een akt van Christus en de Kerk. De Kerk immers heeft geleerd om in het offer, dat zij opdraagt, zichzelf als een universeel offer op te dragen, en zij past daarin de unieke en oneindige verlossingskracht van het kruisoffer toe op de gehele wereld, tot heil van enkele, maar ook voor dat van de gehele wereld... Daarom sporen wij de priesters, die heel bijzonder onze vreugde en onze kroon uitmaken in de Heer, vaderlijk en dringend aan om... dagelijks waardig en met godsvrucht de Mis te vieren" Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 26-27 Door zich te verenigen met de daad van Christus-Priester offeren de priesters zich zo iedere dag geheel op aan God, en door zich te voeden met het Lichaam van Christus krijgen zij innig deel aan de liefde van Hem, die zich aan de gelovigen als spijs geeft. Eveneens verenigen zij zich bij het toedienen van de sacramenten met de bedoeling en de liefde van Christus. Dit geldt bijzonder voor het sacrament van boetvaardigheid, wanneer zij zich daarvoor altijd en graag beschikbaar stellen, telkens als de gelovigen hiertoe een redelijk verlangen te kennen geven. Bij het bidden van het Goddelijk Officie vertolken zij de stem van de Kerk, die in naam van de gehele mensheid volhardt in het gebed, samen met Christus, die “altijd leeft om hun voorspraak te zijn” (Hebr. 7, 25)
Bij het besturen en leiden van het volk Gods vinden zij in de liefde van de Goede Herder een stimulans om hun leven te geven voor hun schapen Vgl. Joh. 10, 11 en zijn zij ook tot het hoogste offer bereid, op het voorbeeld van de priesters, die ook in onze tijd niet geaarzeld hebben hun leven te geven. Als leermeesters in het geloof, met “de blijde zekerheid... het heiligdom te mogen binnengaan in Jezus’ Bloed” (Hebr. 10, 19), naderen zij tot God “met een oprecht hart en een vast geloof” (Hebr. 10, 22). Zij zijn voor hun gelovigen de getuigen van een vaste hoop Vgl. 2 Kor. 1, 7 om hen in al hun noden te kunnen troosten met de troost, die zij zelf van God ontvangen. Vgl. 2 Kor. 1, 4 Als leiders van de gemeenschap beoefenen zij de ascese, die eigen is aan de zielzorger, door n.l. niet uit te zijn op eigen voordeel en niet hun eigen belang te zoeken, maar dat van de gemeenschap, opdat allen gered worden Vgl. 1 Kor. 10, 33 , en door een voortdurend streven naar de vervolmaking van hun pastoraal werk en hun bereidheid om, zo nodig, nieuwe pastorale methoden ter hand te nemen, onder de leiding van de Geest van liefde, die waait, waar Hij wil. (Joh. 3, 8)