7 december 1965
AD GENTES DIVINITUS Over de missie-activiteit van de Kerk |
|||
► | Leerstellige beginselen |
De Kerk op aardse pelgrimstocht is krachtens haar aard missionair, omdat zij volgens het plan van God de Vader haar oorsprong heeft in de zending (missio) van de Zoon en de zending (missio) van de Heilige Geest Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 2
Dit plan vloeit voort uit de "liefdebron", uit de liefde van God de vader, die, omdat Hij het Beginsel is zonder Beginsel, waaruit de Zoon wordt voortgebracht en waaruit door de Zoon de Heilige Geest voortkomt, vrij ons schept in zijn onmetelijke en barmhartige goedheid en ons bovendien genadig roept om met Hem te delen in het leven en de heerlijkheid. Zo heeft Hij de goddelijke goedheid in rijke mate over ons uitgestort en Hij blijft dit doen, zodat Hij, de Schepper van allen, ook eens zal zijn "alles in allen" (1 Kor. 15, 28) door zijn eigen heerlijkheid te bewerken en tevens ons geluk. God heeft echter de mensen tot deelname aan zijn leven willen roepen niet slechts als enkelingen, zonder enige onderlinge verbondenheid, maar Hij heeft hen tot één volk willen maken, waarin zijn kinderen, die overal waren verspreid, hun eenheid zouden vinden. Vgl. Joh. 11, 52 .
Dit universele plan van God voor het heil van de mensheid wordt niet alleen maar verwezenlijkt in het verborgene, in de geest van de mensen, of door initiatieven, ook van godsdienstige aard, waarmee zij zelf op allerlei wijzen God zoeken, die zij al testend hopen te vinden, - Hij is immers niet ver van ieder van ons – Vgl. Hand. 17, 27 ; want deze initiatieven hebben licht en genezing nodig, ofschoon ze soms door een genadige beschikking van Gods Voorzienigheid beschouwd kunnen worden als een soort pedagogische aanzet, die voert tot de ware God, of als een voorbereiding op het Evangelie. Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. III, 18, 1: "Het Woord, dat bestaat bij God, door wie alles gemaakt is en die de mensheid altijd nabij was..." (P.G. 7, 932) Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. IV, 6, 7: "De Zoon die vanaf het begin zijn schepsel ter zijde staat, openbaart aan allen de Vader, aan wie, wanneer en zoals de Vader het wil" (P.G. 7, 990) Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. IV, 20, 6 en 7 ((P.G. 7, 1037) Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Demonstratio Apostolica Praedicationis. n. 34 (Patr. Or. XII, 773; Sources chrétiennes 62, Paris 1958, p. 87) Vgl. H. Clemens van Alexandrië, Protreptikos. 112, 1 (GC. S. Clemens I, 79) Vgl. H. Clemens van Alexandrië, Stromateis. VI, 6, 44, 1 (GC. S. Clemens II, 453); 13, 106, 3 en 4 (GC. S. Clemens II, 485) Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, In het Aartsbisdom Ernakulam (India), Bij de viering van de eeuwfeesten van de Apostel Thomas en de H. Franciscus Xaverius (31 dec 1952). Voor de leer zelf Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 16. Om nu de vrede, d.i. de gemeenschap tussen Hem en de mensen te vestigen, en onder de mensen, die zondaars zijn, een broederlijke verbondenheid tot stand te brengen, heeft God besloten, op een nieuwe en definitieve wijze binnen te treden in de geschiedenis der mensen: Hij heeft namelijk zijn Zoon gezonden in ons vlees om door Hem de mensen te ontrukken aan het machtsgebied van de duisternis en de Satan Vgl. Kol. 1, 13 Vgl. Hand. 10, 38 , en in Hem de wereld met zich te verzoenen Vgl. 2 Kor. 5, 19 . Hij heeft dus Hem, door wie Hij ook het heelal gemaakt heeft Vgl. Hebr. 1, 2 Vgl. Joh. 1, 3. 10 Vgl. 1 Kor. 8, 6 Vgl. Kol. 1, 16 , bestemd om Heer te zijn van al wat bestaat, om in Hem alles onder één Hoofd te brengen Vgl. Ef. 1, 10 .
Christus Jezus immers is in de wereld gezonden als de ware middelaar tussen God en de mensen. Omdat Hij God is, woont in Hem de gehele Volheid der Godheid lichamelijk (Kol. 2, 9), terwijl Hij volgens de menselijke natuur de nieuwe Adam is, en vol genade en waarheid (Joh. 1, 14), wordt aangesteld tot hoofd van de vernieuwde mensheid. Aldus is de Zoon van God de weg van de echte menswording gegaan om de mensen deelachtig te maken aan de goddelijke natuur; om onzentwil is Hij arm geworden, terwijl Hij rijk was, opdat wij rijk zouden worden door zijn armoede (2 Kor. 8, 9). De Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om zelf te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen, d.i. voor allen. (Mc. 10, 45). De heilige Vaders verklaren voortdurend, dat datgene, wat door Christus niet is aangenomen, ook niet is genezen Vgl. H. Athanasius van Alexandrië, Ep. ad Epictetum. 7 (P.G. 2b, 1060) Vgl. H. Cyrillus van Jeruzalem, Doopcatechese, Catechesi Battesimale. 4, 9 (P.G. 33, 465) Vgl. Marius Victorinus, Adv. Arium. 3, 3 (P.L. 8, 1101) Vgl. H. Basilius van Caesarea, Epistolae Canonice. 261, 2 (P.G. 32, 969) Vgl. H. Gregorius van Nazianze, Brieven, Epistolae. 101 (P.G. 37, 181) Vgl. H. Gregorius van Nyssa, Antirethicus, Adv. Apollin.. 17 (P.G. 45, 1156) Vgl. H. Ambrosius van Milaan, Epistulae. 48, 5 (P.L. 16, 1153) Vgl. H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. XXIII, 6 (P.L. 35, 1585); (CChr. 36, 236) Vgl. H. Augustinus, De Agon. Christum. 22, 24 (P.L. 40, 302): Bovendien toont hij op deze wijze, dat de Heilige Geest ons niet heeft verlost omdat Hij niet is mensgeworden Vgl. H. Cyrillus van Alexandrië, Adv. Nest.. I, 1 (P.G. 76, 20) Vgl. H. Fulgentius van Ruspe, Epist.. 17, 3, 5 (P.L. 65, 454) Vgl. H. Fulgentius van Ruspe, Ad Frasimundum. III, 21 (P.L. 65, 284: de tristitia et timore). Welnu, Christus heeft de volledige menselijke natuur aangenomen, zoals die is in ons arme en ellendige mensen, maar zonder de zonde Vgl. Hebr. 4, 15 Vgl. Hebr. 9, 28 . Want Christus, die door de Vader is geheiligd en in de wereld gezonden Vgl. Joh. 10, 36 , heeft van zichzelf gezegd: "De Geest des Heren is over Mij gekomen, omdat Hij Mij gezalfd heeft. Hij heeft Mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijmaking bekend te maken, aan blinden, dat zij zullen zien" (Lc. 4, 18). En elders: "De mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was" (Lc. 19, 10).
Wat nu de Heer eenmaal heeft gepredikt of wat in Hem is voltrokken tot heil van de mensheid, moet worden verkondigd en verbreid tot aan het uiteinde der aarde (Hand. 1, 8), te beginnen met Jeruzalem Vgl. Lc. 24, 47 . Zo krijgt datgene, wat eenmaal volbracht is tot heil van allen, in de loop der tijden in allen zijn uitwerking.
Om dit doel te bereiken heeft Christus de Heilige Geest gezonden van de Vader; deze Geest moest zijn heilswerk van binnenuit voltrekken en de stuwende kracht zijn tot uitbreiding van de Kerk. Ongetwijfeld was de Heilige Geest reeds werkzaam in de wereld, voordat Christus verheerlijkt werd. 1e Concilie van Constantinopel, Credo van Nicea - Constantinopel (31 juli 381). "Het is de Geest, die gesproken heeft door de profeten" H. Paus Leo I de Grote, Sermones. 76 (P.L. 54, 405-406): "Toen de Heilige Geest op de Pinksterdag de leerlingen des Heren vervulde, was dit niet het begin van zijn werking, maar een nog grotere mededeling van zijn rijkdom; want de patriarchen, de profeten, de priesters en alle heiligen uit de voorafgaande eeuwen zijn gevoed door de heiliging van dezelfde Geest..., al was de mate van zijn gaven niet dezelfde". Vgl. H. Paus Leo I de Grote, Sermones. 77, 1 (P.L. 54, 412) Paus Leo XIII, Encycliek, Over de Heilige Geest, Divinum Illud Munus (9 mei 1897), 37-38. A.S.S. 1897, 650-651 (Eccl. Doc. 0776, nn. 37-38). H. Johannes Chrysostomos, Preken over de Brief aan de Efeziërs, In epistulam ad Ephesios. c. 4, Hom. 10, 1 (P.G. 62, 75): Ook de H. Johannes Chrysostomus, al legt hij de nadruk op het nieuwe van de zending van de Heilige Geest op de Pinksterdag. Op de Pinksterdag echter is Hij over de leerlingen neergedaald om bij hen te blijven voor altijd. Vgl. Joh. 14, 16 . Toen trad de Kerk openlijk voor het voetlicht van de mensen; de verbreiding van het Evangelie onder de volken nam een aanvang door de prediking en eindelijk werd toen de eenheid van de volken in de katholiciteit van het geloof voorafgebeeld door de Kerk van het Nieuwe Verbond, die spreekt in alle talen, die alle talen verstaat en omvat in de liefde en zo de verstrooiing van Babel overwint. Over Babel en Pinksteren spreken de heilige Vaders dikwijls Origenes van Alexandrië, In Genesis Homiliae. c. 1 (P.G. 12, 112) H. Gregorius van Nazianze, Orationes theologicae. 41, 16 (P.G. 36, 449) H. Johannes Chrysostomos, Hom. Pent.. 2, 2 (P.G. 50, 467) H. Johannes Chrysostomos, In Acta Apostolorum Homiliae. (P.G. 60, 44) H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. 54, 11 (P.L. 36, 636; CChr. 39, 664 V) H. Augustinus, Preken, Sermones. 271 (P.L. 38, 1245) H. Cyrillus van Alexandrië, Glaphyra in Genesim. II (P.G. 69, 79) H. Paus Gregorius de Grote, Homilieën over de Evangelies, In Evangelium Homiliae. Lib II, Hom. 30, 4 (P.L. 76, 1222) H. Beda Venerabilis, In Hexaem.. Lib. III (P.L. 91, 125) Zie bovendien de afbeelding in het atrium van de basiliek van de H. Marcus te Venetië. De Kerk spreekt alle talen en brengt zo allen bijeen in de katholiciteit van het geloof: S. Augustinus, Sermones 266, 267, 268, 269 (P.L. 38, 1225-1237); Sermo 175, 3 (P.L. 38, 946); S. Johannes Chrysosthomus, In Ep. 1. ad Cor., Hom. 35 (P.G. 61, 296); S. Cyrillus van Alexandrië, Fragm. in Act. (P.G. 74, 758); S. Fulgentius, Sermo 8, 2-3 (P.L. 65, 743-744). Over het Pinksterfeest als de wijding van de Apostelen voor hun zending zie J. A. Cramer, Catena in Acta SS. Apostolorum, Oxford, 1838, p 24 v.. Want met Pinksteren begonnen de "Handelingen der Apostelen", zoals Christus was ontvangen door het komen van de Heilige Geest over de Maagd Maria, en zoals Christus ook gedreven werd tot het werk van zijn zending, doordat de Heilige Geest over Hem neerdaalde bij zijn gebed Vgl. Lc. 3, 22 Vgl. Lc. 4, 1 Vgl. Hand. 10, 38 . De Heer Jezus zelf heeft, voordat Hij vrijwillig zijn leven gaf voor de wereld, het apostolisch dienstwerk geregeld en de zending van de Heilige Geest beloofd op zulk een wijze, dat beide altijd en overal zouden samenwerken tot de verwezenlijking van het heilswerk Vgl. Joh. 14-17 Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Openingstoespraak 3e zittingsperiode Vaticanum II, In Signo Sanctae Crucis (14 sept 1964), 16. Het is de Heilige Geest, die de gehele Kerk door alle tijden heen "één maakt in gemeenschap en bediening en verrijkt met allerlei hiërarchische en charismatische gaven Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 4, doordat Hij, als de ziel van de kerkelijke instellingen, deze levend maakt H. Augustinus, Preken, Sermones. 267, 4 (P.L. 38, 1231): De Heilige Geest doet in heel de Kerk hetzelfde wat de ziel doet in alle ledematen van één lichaam." Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 7. en bijbehorende noot en doordat Hij in de harten van de gelovigen dezelfde missionaire geest wekt, waardoor Christus zelf werd gedreven. Soms voorkomt Hij ook op zichtbare wijze de apostolische activiteit Vgl. Hand. 10, 44-47 Vgl. Hand. 11, 15 Vgl. Hand. 15, 8 , gelijk Hij deze voortdurend en op verschillende wijzen begeleidt en er richting aan geeft Vgl. Hand. 10. enz. .
De Heer Jezus heeft reeds vanaf het begin "tot zich geroepen, die Hij zelf wilde, en er twaalf aangesteld om Hem te vergezellen en door Hem uitgezonden te worden om te prediken" (Mc. 3, 13-14) Vgl. Mt. 10, 1-42 . Zo werden de apostelen de kiem van het nieuwe Israël en tevens de oorsprong van de heilige Hiërarchie. Toen vervolgens de Heer door zijn dood en verrijzenis eenmaal in zichzelf de geheimen van ons heil en van het algeheel herstel had voltrokken en bekleed was met alle macht in de hemel en op aarde Vgl. Mt. 28, 18 , heeft Hij, vóór zijn hemelvaart Vgl. Hand. 1, 4-8 zijn Kerk gesticht als het heilssacrament, en de apostelen uitgezonden over de gehele wereld, zoals Hij zelf gezonden was door de Vader Vgl. Joh. 20, 21 . Hij gaf hun de opdracht: "Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, en leert hen te onderhouden alles, wat Ik u bevolen heb" (Mt. 28, 19, v.). "Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het Evangelie aan heel de schepping. Wie gelooft en gedoopt is, zal gered worden; maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden" (Mc. 16, 15, v.). Daarom rust op de Kerk de plicht, het geloof en het heil van Christus te verbreiden, zowel op grond van het uitdrukkelijk bevel, dat van de apostelen is overgegaan op de orde der bisschoppen, bijgestaan door de priesters, in eenheid met de opvolger van Petrus, die de opperherder is van de Kerk, alsook op grond van het leven, dat Christus aan zijn ledematen meedeelt: "van Hem uit voltrekt, samengevoegd en samen gehouden door allerlei stuttende geledingen, d.i. door de werking, die ieder deel is toegemeten, het gehele Lichaam de lichaamsgroei tot opbouw van zichzelf in liefde" (Ef. 4, 16). De zending van de Kerk wordt dus volvoerd door de activiteit, waardoor zij, in gehoorzaamheid aan Christus' bevel en gestuwd door de genade en de liefde van de Heilige Geest, ten volle tegenwoordig komt bij alle mensen of volken om hen door het voorbeeld van haar leven en door haar prediking, door de Sacramenten en de andere genademiddelen te brengen tot het geloof, de vrijheid en de vrede van Christus, en hun zo een onbelemmerde en veilige toegang te geven tot de volledige deelname aan het Christusmysterie.
Omdat deze zending de voortzetting is en de ontplooiing, door de geschiedenis heen, van de zending van Christus zelf, die gezonden werd om aan de armen de Blijde Boodschap te brengen, moet de Kerk onder de stuwing van de Geest van Christus ook de weg van Christus gaan, de weg nl. van armoede, gehoorzaamheid, dienstbaarheid en zelfopoffering tot aan de dood, die Hij door zijn verrijzenis heeft overwonnen. Want in deze hoop zijn alle apostelen hun weg gegaan; zij hebben door veel offers en lijden aangevuld, wat aan de kwellingen van de Christus ontbreekt ten bate van zijn Lichaam, dat de Kerk is Vgl. Kol. 1, 24 . Dikwijls ook was het bloed van de Christenen een zaad Tertullianus, Apologeticum. 50, 13 (P.L. 1, 534; CChr. 1, 171).
Deze taak, die moet worden vervuld door de orde der bisschoppen, met de opvolger van Petrus aan het hoofd, en wel door het gebed en de medewerking der gehele Kerk, is altijd dezelfde, overal en in iedere situatie, al kan de uitvoering ervan naar gelang van de omstandigheden verschillend zijn. De verschillen, die men in deze activiteit van de Kerk bespeurt, vloeien dus niet voort uit de innerlijke aard van haar zending, maar uit de omstandigheden, waarin deze wordt uitgeoefend.
Deze omstandigheden nu hangen af van de Kerk of van de volken, de groeperingen of de mensen, naar wie de zending uitgaat. Want al bezit de Kerk uiteraard alle heilsmiddelen in hun volheid, toch handelt zij niet altijd en niet terstond overeenkomstig deze middelen, en zij kan dit ook niet, maar haar activiteit, die gericht is op de verwezenlijking van Gods plan, kent beginstadia en ontwikkelingsgraden; soms heeft de Kerk zelfs na een gelukkig aanvangssucces een teruggang te betreuren, of blijft zij halverwege staan in een toestand van ontoereikendheid. En wat betreft de mensen, de groeperingen en de volken, de Kerk kan hen slechts geleidelijk aan bereiken en doordringen en hen zo tenslotte opnemen in de katholieke volheid. Natuurlijk moeten aan iedere situatie of toestand geëigende activiteiten en aangepaste hulpmiddelen beantwoorden.
De bijzondere initiatieven, waarmee de Kerk haar evangeliepredikers belast, wanneer dezen uitgaan over de gehele wereld en de opdracht uitvoeren om het Evangelie te prediken en de Kerk te planten te midden van de volken of groeperingen, die nog niet in Christus geloven, worden gewoonlijk "missies" genoemd. Deze worden uitgeoefend door de missieactiviteit, en meestal in bepaalde gebieden, die door de heilige Stoel zijn erkend. Het specifieke doel van deze missieactiviteit is de evangelieprediking en het planten van de Kerk onder de volken of groeperingen, waar zij nog geen wortel heeft geschoten Reeds S. Thomas van Aquino spreekt van de apostolische taak om de Kerk te vestigen: H. Thomas van Aquino, Sententia Libri Ethicorum. I, dist. 16, q. 1, a. 2 ad 2 en ad 4; a. 3 sol H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I, q. 43, a. 7, ad 6 H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 106, a. 4, ad 4 Vgl. Paus Benedictus XV, Apostolische Brief, Over de verkondiging van het geloof over de gehele wereld, Maximum Illud (30 nov 1919), 16.30 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de Katholieke Missie, Rerum Ecclesiae (28 feb 1926), 74 Paus Pius XII, Toespraak, Tot de directeuren van de Pauselijke missiegenootschappen (30 apr 1939) Paus Pius XII, Toespraak, Tot de directeuren van de Pauselijke missiegenootschappen (24 juni 1944). A.A.S. 36 (1944) 210 Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot de landeigen geestelijkheid (29 juni 1948). A.A.S. 40 (1948) 374 Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de bevordering van de Christelijke missie, Evangelii Praecones (2 juni 1951), 22-24 Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de toestand van de Afrikaanse missie, Fidei Donum (21 apr 1957), 15 Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, De Opperherder - over de missionerende taak van de Kerk bij de 40e verjaardag van de Apostolische Brief Maximum Illud van Paus Benedictus XV, Princeps Pastorum (28 nov 1959), 4-5 Vgl. H. Paus Paulus VI, Homilie, "Wie zijn dat?" - bij de Heiligverklaring van de Martelaren van Oeganda, "Hi, qui amicti" (18 okt 1964) Zowel de Pausen als de Vaders en de schrijvers van de scholastiek spreken dikwijls over de uitbreiding van de Kerk: H. Thomas van Aquino, In expositio in Evangelii Mattheus. 16, 28 Vgl. Paus Leo XIII, Encycliek, Over de missiecongregaties, Sancta Dei Civitas (3 dec 1880), 1 Vgl. Paus Benedictus XV, Apostolische Brief, Over de verkondiging van het geloof over de gehele wereld, Maximum Illud (30 nov 1919), 9 Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over de Katholieke Missie, Rerum Ecclesiae (28 feb 1926), 65. Zo moeten als vrucht van het woord Gods overal ter wereld voldoende landeigen particuliere Kerken worden gevestigd, die met eigen krachten zijn uitgerust en tot volle rijpheid komen. Deze moeten een eigen hiërarchie bezitten, één met het gelovige volk, en voorzien zijn van aan die volken aangepaste middelen voor het leiden van een volledig christelijk leven, en zo moeten zij hun bijdrage leveren tot het welzijn der gehele Kerk. Het voornaamste middel voor deze vestiging is de prediking van het Evangelie van Jezus Christus, waartoe de Heer zijn leerlingen heeft uitgezonden over de gehele wereld, opdat de mensen, herboren door het woord van God Vgl. 1 Pt. 1, 23 , door het Doopsel zouden worden opgenomen in de Kerk, die als het lichaam van het mensgeworden Woord gevoed wordt en leeft door het woord Gods en het eucharistisch Brood Vgl. Hand. 2, 42 .
Deze missieactiviteit van de Kerk kent verschillende stadia, die elkaar soms kruisen: vooreerst het begin of de vestiging, daarna het nieuwe leven of de groeiperiode. Hiermee echter is de missieactiviteit van de Kerk niet ten einde; maar de reeds gevestigde particuliere kerken houden de taak, deze activiteit voort te zetten en het Evangelie te verkondigen aan ieder, die nog buiten de Kerk staat.
Bovendien ondergaan de groeperingen, waaronder de Kerk leeft, ten gevolge van verschillende oorzaken niet zelden diepgaande veranderingen, waaruit geheel nieuwe situaties kunnen ontstaan. De Kerk moet zich dan de vraag stellen, of deze situaties haar missieactiviteit opnieuw vereisen. Verder zijn de omstandigheden soms van die aard, dat ze de rechtstreekse en spoedige prediking van het Evangelie een tijdlang onmogelijk maken. In dit geval kunnen en moeten de missionarissen met geduld, met tact en tevens met groot vertrouwen minstens door liefde en goedheid getuigen voor Christus en zo de weg voor de Heer bereiden en Hem enigermate tegenwoordig doen zijn.
Hieruit blijkt, dat de missieactiviteit in diepste wezen uit de aard zelf van de Kerk voortvloeit. Ze verbreidt het heilbrengend geloof van de Kerk, ze verbreedt en vervolmaakt haar katholieke eenheid, ze wordt gesteund door haar apostoliciteit, ze is een verwezenlijking van de collegiale geest van de Hiërarchie, ze legt getuigenis af van de heiligheid van de Kerk, verbreidt en stimuleert die. De missieactiviteit onder de heidenen is dus iets anders dan de pastorale werkzaamheid onder de gelovigen en dan het werk tot hereniging van de christenen. Toch hangen deze beide heel nauw samen met de missiearbeid van de Kerk Onder het begrip "missieactiviteit" vallen zakelijk, zoals blijkt, ook die delen van Latijns-Amerika, waarin geen eigen hiërarchie, geen volwassen christelijk leven en geen voldoende evangelieprediking bestaat. Of deze gebieden door de H. Stoel in feite als missiegebieden worden beschouwd, is geen zaak van het Concilie. Daarom wordt omtrent het verband tussen het begrip missieactiviteit en bepaalde gebieden met opzet gezegd, dat deze activiteit "meestal" wordt uitgeoefend in bepaalde door de H. Stoel erkende gebieden; want de verdeeldheid van de christenen doet afbreuk aan de heilige zaak van de evangelieprediking aan alle mensen 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 1 en belemmert velen het toetreden tot het geloof. Zo zijn ten gevolge van de noodzakelijkheid van de missie alle gedoopten geroepen, zich aan een te sluiten tot één kudde om zo eensgezind tegenover de heidenen getuigenis te kunnen afleggen voor Christus, hun Heer. En zolang zij nog niet ten volle kunnen getuigen van hun eenheid in het geloof, moeten zij tenminste bezield zijn van een wederzijdse hoogachting en liefde.
De grond van deze missieactiviteit ligt in de wil van God, die "wil, dat alle mensen gered worden en tot de kennis der waarheid komen. Want God is één, één is ook de Middelaar tussen God en de mensen, de mens Christus Jezus, die zich gegeven heeft als losprijs voor allen" (1 Tim. 2, 4-6), "en in niemand anders ligt de redding" (Hand. 4, 12). Allen moeten dus, wanneer zij Hem door de prediking van de Kerk hebben erkend, zich tot Hem bekeren en zich door het doopsel laten inlijven bij Hem en de Kerk, die zijn lichaam is. Want Christus zelf heeft "door uitdrukkelijk het geloof en het doopsel als noodzakelijk te verklaren Vgl. Mc. 16, 16 Vgl. Joh. 3, 5 , tevens de noodzakelijkheid bevestigd van de Kerk, waarin de mensen door de deur van het doopsel binnengaan. Daarom kunnen die mensen niet gered worden, die weten, dat de katholieke Kerk door God, door middel van Jezus Christus, als noodzakelijk is gesticht en toch weigeren, in haar binnen te gaan, of lid van haar te blijven" Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 14. Ofschoon dus God langs wegen die Hem bekend zijn, de mensen, die buiten hun schuld het Evangelie niet kennen, tot het geloof kan brengen zonder hetwelk het onmogelijk is, Hem te behagen (Hebr. 11, 6), toch heeft de Kerk de dwingende plicht Vgl. 1 Kor. 9, 16 en tevens het heilige recht, het Evangelie te verkondigen. Daarom behoudt de missieactiviteit ten volle haar zin en noodzakelijkheid tegenwoordig even goed als altijd.
Door de missieactiviteit bundelt en ordent het mystieke Lichaam van Christus onophoudelijk zijn krachten tot zijn eigen groei Vgl. Ef. 4, 11-16 . Tot de uitoefening ervan worden de leden van de Kerk gedreven door de liefde, waarmee zij God beminnen en die hen doet verlangen om samen met alle mensen te delen in de geestelijke goederen van het tegenwoordige en toekomstige leven. Door deze missieactiviteit tenslotte wordt God volledig verheerlijkt, doordat de mensen bewust en ten volle zijn heilswerk aanvaarden, dat Hij in Christus heeft voltrokken. Door de missieactiviteit wordt dus het plan van God voltooid, waaraan Christus zich in een geest van gehoorzaamheid en liefde heeft gewijd tot verheerlijking van de Vader, die Hem gezonden heeft Vgl. Joh. 7, 18 Vgl. Joh. 8, 30.44 Vgl. Joh. 8, 50 Vgl. Joh. 17, 1 , nl. de vorming van de gehele mensheid tot één volk Gods, haar éénwording in het éne Lichaam van Christus en haar opbouw tot de éne tempel van de Heilige Geest. Dit alles bevordert de broederlijke eendracht en beantwoordt daarom aan het diepste verlangen van alle mensen. Zo tenslotte wordt ook inderdaad het plan verwezenlijkt van de Schepper, die de mens schiep naar zijn beeld en gelijkenis, wanneer allen, die deel hebben aan de menselijke natuur, in Christus door de Heilige Geest herboren en eensgezind de glorie van God beschouwend, kunnen zeggen: "Onze Vader" Zie voor dit samenvattende idee de leer van S. Ireneüs omtrent het herstel: Vgl. H. Hippolytus, Over de Antichrist. 3: Door zijn liefde voor allen en zijn verlangen om allen te redden, door zijn wil om allen tot kinderen Gods te maken en door alle heiligen te roepen tot één volmaakte mens ...: P.G. 10, 732; G.C.S. Hippolytus I, 2, p. 6 Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Benedictiones Iacob. 7: T.U., 38, 1, p. 18, lin. 4 vv. Vgl. Origenes van Alexandrië, Commentaria in Ioannem. tom. 1, n. 16: "Want dan zullen allen één zijn in het kennen van God, allen, die tot God zijn gekomen onder de leiding van het Woord, dat bij God is, zodat alle kinderen een nauwkeurige kennis zullen hebben van de Vader, zoals nu alleen de Zoon de Vader kent": P.G. 14, 49; G.C.S. Orig. IV, 20 Vgl. H. Augustinus, Preken, Sermones. De Sermone Domini in monte, I, 41: "Laten wij alles liefhebben wat met ons geroepen is tot dat koninkrijk, waar niemand zegt "Mijn Vader", maar waar allen tot de éne God zeggen "Onze Vader": P.L. 34, 1250 Vgl. H. Cyrillus van Alexandrië, Commentaar op het Evangelie volgens Johannes, Commentarium in Joannis Evangelium. I: "Wij zijn immers allen in Christus en de gezamenlijke mensheid komt in hem weer tot leven. Juist daarom is hij ook de nieuwe Adam genoemd . . . Want in ons heeft hij gewoond, die krachtens zijn natuur Zoon is en God; daarom roepen wij in zijn Geest: Abba, Vader! Het Woord woont in allen als in een tempel, die hij nl. om onzentwille en uit ons heeft aangenomen, om zo allen in zich op te nemen en allen, gelijk Paulus zegt, in één lichaam met de Vader te verzoenen.
De missieactiviteit heeft ook een sterke band met de menselijke natuur zelf en haar idealen. Want juist door Christus te verkondigen openbaart de Kerk aan de mensen de volle waarheid omtrent hun toestand en hun werkelijke roeping, omdat Christus de oorsprong is en het toonbeeld van deze hernieuwde mensheid, waarnaar allen uitzien en die doordrongen is van broederlijke liefde, oprechtheid en vredelievendheid. Christus en de Kerk, die over Hem getuigenis aflegt door de Evangelieprediking, gaan ver uit boven alle beperktheid van ras of nationaliteit en kunnen daarom nergens en door niemand beschouwd worden als uitheems Paus Benedictus XV, Apostolische Brief, Over de verkondiging van het geloof over de gehele wereld, Maximum Illud (30 nov 1919), 16. "De Kerk van God is katholiek; bij geen enkel volk of natie is zij een vreemdeling..." Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961), 178.180. "Krachtens goddelijk recht is zij universeel... Als de Kerk in het leven van een volk doordringt, dan is zij niet en voelt zij zich ook niet als een instelling, die aan dit volk van buitenaf wordt opgelegd... en daarom wordt alles, wat zij als goed en edel beschouwen, door hen aanvaard en vervolmaakt" (d.w.z. door hen, die in Christus herboren zijn). Christus zelf is de waarheid en de weg, die voor allen toegankelijk wordt door de prediking van het Evangelie, wanneer zij aan allen de woorden van Christus zelf verkondigt: "Bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap" (Mc. 1, 15). Omdat echter hij, die niet gelooft, reeds veroordeeld is Vgl. Joh. 3, 18 , zijn de woorden van Christus tegelijk woorden van vonnis en van genade, van dood en van leven. Wij kunnen immers alleen maar tot het nieuwe leven komen door de oude mens te doen sterven; dit geldt allereerst voor ons persoonlijk, maar ook voor de verschillende goederen van deze wereld, getekend als ze zijn zowel door de zonde van de mens als door de zegen Gods: "Want allen hebben gezondigd en allen zijn verstoken van de goddelijke heerlijkheid" (Rom. 3, 23). Niemand kan zichzelf door eigen krachten van de zonde bevrijden, en zich boven zichzelf uitheffen; niemand kan zichzelf verlossen van zijn zwakheid, eenzaamheid of slavernij Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. III, 15, n. 3: P.G. 7, 919: "Zij waren de predikers van de waarheid en de apostelen van de vrijheid"; allen hebben Christus nodig als voorbeeld, als leraar, als bevrijder, als Verlosser, als de gever van het leven. Het Evangelie is inderdaad ook in de aardse geschiedenis van de mensheid een zuurdeeg geweest van vrijheid en vooruitgang en toont zich nog altijd een zuurdeeg van broederlijkheid, eenheid en vrede. Met alle recht wordt Christus dus door de gelovigen geprezen als "de Verwachting der volkeren en als hun Redder" De O-Antifoon van 23 december.
De tijd van de missieactiviteit ligt dus tussen de eerste komst van de Heer en zijn tweede komst, waarbij de Kerk uit de vier windstreken als een oogst zal verzameld worden in het Koninkrijk Gods (Mt. 24, 31) Apostolische Vader, Onderwijs van de Twaalf Apostelen, Didachè. 10, 5 (Funk I, p. 32). Want voordat de Heer komt, moet de Blijde Boodschap verkondigd worden onder alle volkeren Vgl. Mc. 13, 10 .
De missieactiviteit is niets anders en niets minder dan de openbaring of Epifanie en de vervulling van Gods plan in de wereld en in haar geschiedenis, waarin God door de missie de heilsgeschiedenis zichtbaar verwezenlijkt. Door het woord van de prediking en de viering van de Sacramenten, waarvan de H. Eucharistie het middelpunt en het hoogtepunt is, stelt de missie Christus, de bewerker van het heil, tegenwoordig. Al wat er aan waarheid en genade bij de heidenen reeds werd gevonden door een verborgen aanwezigheid Gods, wordt door de missie gezuiverd van verkeerde elementen en aan Christus, de bron van dat alles, teruggegeven; Hij vernietigt het rijk van de duivel en bant de velerlei boosheid van de zonde uit. Hierdoor blijft al het goede, dat in het hart en de geest van de mensen of in de eigen riten en culturen van de volken reeds in kiem aanwezig is, niet alleen behouden, maar wordt ook genezen, geadeld en voltooid tot eer van God, tot beschaming van de duivel en tot geluk van de mens 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 17 H. Augustinus, Over de Stad Gods, De Civitate Dei. 19, 17: P.L. 41, 646 Instructie van de Congregatie tot Voortplanting van het geloof, Collectanea I, n. 135, p. 42. Zo is de missieactiviteit gericht op haar eschatologische volheid Origenes van Alexandrië, Preken over Lucas, In Lucam Homilia. XXI: G.C.S. Orig. IX, 136, 21 v.: Volgens Origenes moet het Evangelie worden gepredikt vóór de voleinding van deze wereld Origenes van Alexandrië, In Mattheum Homiliae. 39: XI, 75, 25 vv.; 76, 4 v. Origenes van Alexandrië, Homilie over Jeremias, In Jeremiae Hom.. III, 2: VIII, 308, 29 v. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 106, a. 4, ad 4; door haar immers wordt het volk Gods uitgebreid volgens de maat en de tijd, die de Vader in zijn macht heeft vastgesteld Vgl. Hand. 1, 7 , dit volk, dat het profetische woord had vernomen: "Kies ruime plaats voor uw tent, span wijd uw tentdoeken uit! Wees niet karig!" (Jes. 54, 2) Vgl. H. Hilarius van Poitiers, Instructio Psalmorum. 14: P.L. 9, 301 Vgl. H. Eusebius van Caesarea, In Isaiam. 54, 2-3: P.G. 24, 462-463 Vgl. H. Cyrillus van Alexandrië, In Isaiam. V, cap. 54, 1-3: P.G. 70, 1193. Door haar neemt het mystieke Lichaam toe tot de gehele omvang van de volheid van de Christus Vgl. Ef. 4, 13 , en wordt de geestelijke tempel, waarin God in geest en waarheid wordt aanbeden Vgl. Joh. 4, 23 , hoger opgetrokken en gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl de sluitsteen Jezus Christus zelf is (Ef. 2, 20).