7 december 1965
De leken werken mee aan het evangelisatiewerk van de Kerk en hebben als getuigen en tegelijk als levende instrumenten deel aan haar heilbrengende zending Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 33.35, vooral wanneer zij door God voor dit werk worden geroepen en door de bisschoppen daarvoor worden bestemd.
In de landen, die reeds christelijk zijn, bestaat de medewerking van de leken aan de evangelisatiearbeid hierin, dat zij bij zichzelf en bij anderen de kennis omtrent de missies en de liefde voor de missies bevorderen, dat zij in hun eigen gezin, in de katholieke verenigingen en op de scholen roepingen weten te wekken en op allerlei wijze de missies steunen door stoffelijke bijdragen, om zó anderen deelachtig te maken aan de gave van het geloof, die zij zelf uit louter genade hebben ontvangen.
In de missiegebieden daarentegen moeten de leken, hetzij vreemdelingen of mensen uit eigen land, onderricht geven op de scholen, de administratie voeren van de materiele zaken, hun medewerking verlenen aan de activiteit van de parochies en het diocees, diverse vormen van lekenapostolaat in het leven roepen en tot ontwikkeling brengen, zodat de gelovigen van de jonge Kerken zo spoedig mogelijk hun eigen plaats kunnen innemen in het leven van de Kerk. Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over de bevordering van de Christelijke missie, Evangelii Praecones (2 juni 1951), 30-39 Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, De Opperherder - over de missionerende taak van de Kerk bij de 40e verjaardag van de Apostolische Brief Maximum Illud van Paus Benedictus XV, Princeps Pastorum (28 nov 1959), 24-26
De leken moeten tenslotte graag hun medewerking verlenen op sociaal-economisch gebied aan de volken in de ontwikkelingslanden. Deze medewerking is des te verdienstelijker naarmate ze meer de vestiging van instellingen beoogt, die betrekking hebben op de basisstructuren van het sociale leven of gericht zijn op de vorming van mensen, die politieke verantwoordelijkheid dragen.
Bijzondere lof verdienen de leken, die aan universiteiten of wetenschappelijke instituten door hun studies op het gebied van de geschiedenis of godsdienstwetenschap de kennis van volken en godsdiensten vooruit brengen en zo de missionarissen helpen en de weg banen voor de dialoog met de niet-christenen.
Zij zullen streven naar een broederlijke samenwerking met de andere christenen, met de niet-christenen en in het bijzonder met de leden van internationale organisaties, waarbij zij steeds dit doel voor ogen moeten houden: dat "de opbouw van de aardse stad rust op de Heer als fundament en op Hem gericht blijft". Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 46
Voor het vervullen van al deze taken kunnen de leken niet buiten de zo noodzakelijke technische en geestelijke voorbereiding, de zij moeten ontvangen in gespecialiseerde instituten, opdat hun leven een getuigenis voor Christus wordt onder de niet-christenen volgens het woord van de apostel: "Geeft geen aanstoot, noch aan Joden, noch aan Grieken, noch aan Gods Kerk; ook ik tracht in alles allen ter wille te zijn, en zoek niet mijn eigen voordeel, maar dat van de gemeenschap, opdat allen gered worden" (1 Kor. 10, 32-33).