7 december 1965
Wil de Kerk gehoorzamen aan het goddelijk bevel: "Maakt alle volkeren tot mijn leerlingen" (Mt. 28, 19), dan moet zij zich met alle kracht ervoor inzetten "dat het Woord des Heren zijn luisterrijke loop mag volbrengen" (2 Tess. 3, 1). De Kerk vraagt dus met aandrang aan haar kinderen vóór alles "gebeden, smekingen, voorbeden en dankzeggingen te doen voor alle mensen ... Dit is goed en welgevallig aan God, onze Heiland, die wil, dat alle mensen gered worden en tot de kennis der waarheid komen" (1 Tim. 2, 1-4). De gelovigen moeten bij de vorming van hun geweten nauwgezet de heilige en zekere leer van de Kerk voor ogen houden Vgl. Paus Pius XII, Radiotoespraak, Bij gelegenheid van de dag van de Familie: "Het gezin is de bakermat", La Famiglia - Over de vorming van het christelijk geweten bij de jeugd (23 mrt 1952). Want krachtens de wil van Christus is de katholieke Kerk de lerares van de waarheid; het is haar taak, de Waarheid, die Christus is, te verkondigen en gezagvol uiteen te zetten en tevens de beginselen van de morele orde, die uit de natuur zelf van de mens voortvloeien, met haar gezag te verklaren en te bevestigen. Bovendien moeten de christenen met wijsheid de buitenstaanders tegemoet treden, en "in een geest van heiligheid en ongeveinsde liefde, met het woord der waarheid" (2 Kor. 6, 6-7), het licht van het leven met alle vrijmoedigheid Vgl. Hand. 4, 29 en apostolische moed trachten te verbreiden, zelfs ten koste van hun leven. De leerling immers heeft jegens Christus, zijn Meester, de ernstige plicht om de waarheid, die hij van Hem heeft ontvangen, altijd vollediger te leren kennen, getrouw te verkondigen en met kracht te verdedigen, zonder ooit middelen aan te wenden, die in strijd zijn met de geest van het Evangelie. Tevens echter wordt hij door de liefde van Christus gedrongen om liefdevol, verstandig en geduldig hen tegemoet te treden, die in dwaling of in onwetendheid verkeren aangaande het geloof. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 157-158 Men moet dus rekening houden én met de plichten tegenover Christus, het levengevend Woord, dat men moet prediken, én met de rechten van de menselijke persoon én met de maat van genade die God, door Christus, heeft geschonken aan de mens, die wordt uitgenodigd om het geloof vrijwillig te aanvaarden en te belijden.