7 december 1965
Dit alles wordt nog duidelijker, als men in aanmerking neemt, dat de hoogste norm van het menselijk leven de goddelijke wet zelf is, de eeuwige, objectieve en universele wet, waardoor God volgens het plan van zijn wijsheid en liefde de gehele wereld en de weg van de mensengemeenschap regelt, leidt en bestuurt. Aan deze wet heeft God de mens deelachtig willen maken, opdat hij onder de liefdevolle leiding van de goddelijke voorzienigheid de onveranderlijke waarheid steeds beter zou kunnen kennen. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 91, a. 1 Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 93, a. 1-2 Daarom heeft iedereen de plicht en bijgevolg ook het recht, de waarheid te zoeken inzake godsdienst om zich zo met behulp van de geschikte middelen op een verstandige manier een juist en waar gewetensoordeel te kunnen vormen.
Men moet echter de waarheid zoeken op de wijze, die eigen is aan de waardigheid van de menselijke persoon en aan haar sociale natuur, nl. door een vrij onderzoek, door middel van onderricht of vorming, van uitwisseling van ideeën en dialoog, waardoor men aan elkaar de waarheid uiteenzet, die men heeft gevonden of meent te hebben gevonden, om zo elkaar te helpen bij het zoeken naar de waarheid. Is men eenmaal tot de kennis van de waarheid gekomen, dan moet men deze standvastig aanvaarden met een persoonlijke instemming.
De voorschriften nu van de goddelijke wet verneemt en kent de mens door middel van zijn geweten, dat hij trouw moet volgen in het geheel van zijn activiteit om zo te komen tot zijn einddoel, God. Men mag hem daarom niet dwingen om tegen zijn geweten te handelen. Maar men mag hem evenmin beletten om volgens zijn geweten te handelen, vooral waar het gaat over de godsdienst. Want de uitoefening van de godsdienst bestaat krachtens zijn aard zelf op de eerste plaats in vrijwillige en vrije innerlijke daden, waardoor de mens zich rechtstreeks richt op God. Dergelijke daden kunnen door een louter menselijke macht niet worden opgelegd en evenmin worden verboden Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Vrede op aarde, Pacem in Terris (11 apr 1963), 18 Vgl. H. Paus Paulus VI, Radiotoespraak, Kerstboodschap 1964, La Ricorrenza (22 dec 1964), 22-24 Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I-II, q. 91, a. 4c. De sociale natuur van de mens vraagt echter, dat de mens de innerlijke akten van godsdienstigheid naar buiten tot uitdrukking brengt, dat hij op godsdienstig gebied contact zoekt met anderen en dat hij zijn godsdienst in gemeenschap belijdt.
Het is dus een aantasting van de menselijke persoon en van de orde zelf, die God voor de mensen heeft vastgesteld, als men de mens het recht ontzegt op vrije uitoefening van de godsdienst in de samenleving, verondersteld, dat de rechtvaardige publieke orde wordt geëerbiedigd.
Bovendien gaan de godsdienstige akten, waardoor de mensen zich privé en publiek, op grond van een persoonlijke beslissing richten op God, krachtens hun natuur de aardse en tijdelijke orde te boven. Het burgerlijk gezag, dat als eigen doel heeft, het algemeen tijdelijk welzijn te behartigen, moet dus weliswaar het godsdienstig leven van de burgers erkennen en bevorderen, maar het gaat zijn bevoegdheid te buiten, wanneer het zich het recht aanmatigt, godsdienstige handelingen te regelen of te belemmeren.