21 november 1964
Het heilig Concilie is zeer verheugd over de vruchtbare en actieve samenwerking tussen de katholieke Kerken van het Oosten en het Westen, en het verklaart tevens: al deze juridische bepalingen zijn gegeven voor de huidige omstandigheden, zolang de katholieke Kerk en de gescheiden Oosterse Kerken nog niet tot de volle gemeenschap met elkaar zijn gekomen.
Intussen doet het Concilie een dringend beroep op alle christenen, van het Oosten zowel als van het Westen, om God vurig en volhardend, ja dagelijks te bidden, dat allen, door de hulp van de allerheiligste Maagd en Moeder Gods Maria, één mogen worden. Laten zij ook bidden, dat de kracht en de troost van de Helper, de Heilige Geest, in alle volheid mogen komen tot de vele christenen van iedere Kerk, die om hun moedige belijdenis van Christus' naam lijden en kwelling te verduren hebben.
Laten wij allen elkander hartelijk met broederlijke genegenheid beminnen, en laten wij elkaar overtreffen in eerbetoon. (Rom. 12, 10)
Alle punten, zonder uitzondering, in dit decreet vervat, hebben de instemming van de Vaders. En wij, krachtens het apostolisch gezag, door Christus aan ons toevertrouwd, geven, samen met de Vaders van het heilig Concilie, in de Heilige Geest onze goedkeuring aan deze decreten, bepalen ze en stellen ze vast, en wij bevelen datgene, wat aldus door de Synode is vastgesteld, tot Gods glorie te promulgeren.
Rome, bij Sint-Pieter, 21 november 1964.
Ik PAULUS, bisschop van de katholieke Kerk.
Volgen de namen der Vaders.