H. Paus Johannes Paulus II - 18 mei 1986
Sint Paulus beschrijft op bijzonder welsprekende wijze de spanning en de strijd die het mensenhart in beroering brengen. “Ik bedoel dit”, lezen wij in de brief aan de Galaten, “leef naar de Geest, dan zult ge de begeerte van het vlees niet volvoeren. Want het vlees begeert tegen de Geest en de Geest tegen het vlees, want zij zijn elkaars tegenstanders, zodat ge niet doet, wat ge zoudt willen” (Gal. 5, 16s.). Er bestaat reeds een zekere spanning, er is reeds een zekere strijd tussen het streven van de “geest” en van het “vlees in de mens als samengesteld, geestelijk-lichamelijk wezen. Maar in feite behoort dit tot de erfenis van de zonde, is het daar een gevolg en tevens een bevestiging van. Het maakt deel uit van de dagelijkse ervaring. Zoals de apostel schrijft: “De uitingen van het vlees zijn bekend: ontucht, onreinheid, losbandigheid... drinkgelagen, orgieën, en dergelijke”. Dit zijn de zonden die men “vleselijk” zonden zou kunnen noemen. Maar de apostel voegt er nog andere aan toe: “vijandschap, twist, uitbarstingen van woede, intriges, ruzies, partijschappen, jaloersheden” Vgl. Gal. 5, 19-21 . Dit alles vormt “de werken van het vlees”.
Maar tegenover deze ongetwijfeld slechte werken stelt Paulus “de vruchten van de Geest”: “liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtheid, ingetogenheid” (Gal. 5, 22s.). Uit de context blijkt duidelijk dat het voor de apostel niet gaat om discriminatie en veroordeling van het lichaam, dat met de geestelijke ziel de natuur van de mens en zijn persoonlijk wezen vormt; hij spreekt integendeel over de werken – of beter over de blijvende gesteltenissen, deugden en ondeugden – die zedelijk goed of slecht zijn, die vrucht zijn van onderwerping aan (in het eerste geval) of verzet tegen (in het tweede geval) het heilshandelen van de Heilige Geest. Daarom schrijft de apostel: “Daar wij leven door de Geest, willen wij ook leven volgens de Geest” (Gal. 5, 25). En in andere passages: “Zij die leven volgens het vlees, zinnen op wat het vlees wil. Die geleid worden door de Geest, zinnen op de dingen van de Geest”; “uw bestaan wordt... beheerst... door de Geest, omdat de Geest van God in u woont” Vgl. Rom. 8, 5.9 De tegenstelling die Sint Paulus vaststelt tussen het leven “volgens de Geest” en het leven “volgens het vlees”, brengt een verdere tegenstelling voort: die tussen het “leven” en de “dood”. “Het streven van het vlees loopt uit op de dood, het streven van de Geest op leven en vrede”; vandaar de waarschuwing: “Als gij volgens het vlees leeft, zult gij zeker sterven. Maar als gij door de Geest de praktijken van de zelfzucht doodt, zult gij leven” (Rom. 8, 6.13).
Welbeschouwd is dit een aansporing om in de waarheid te leven, dus volgens de eisen van het rechte geweten; tegelijk is het een belijdenis van het geloof in de Geest der waarheid, in Hem die het leven geeft. Het lichaam is inderdaad “door de zonde de dood gewijd, maar uw geest leeft dank zij de gerechtigheid”; “wij zijn dus schuldenaars, maar niet van het vlees, om naar het vlees te leven” (Rom. 8, 10.12). Wij zijn eerder schuldenaars van Christus die in het paasmysterie onze rechtvaardiging bewerkt heeft en voor ons de Heilige Geest verworven heeft: “Wij zijn gekocht en de prijs is betaald” Vgl. 1 Kor. 6, 20 . De ontologische dimensie (het vlees en de geest), de ethische dimensie (het morele goed en kwaad) en de pneumatologische dimensie (de werking van de Heilige Geest in de orde van genade) grijpen in de teksten van Sint Paulus in elkaar en doordringen elkaar. Zijn woorden (vooral in de brieven aan de Romeinen en aan de Galaten) doen ons de omvang kennen en aanvoelen van de spanning en de strijd die zich ontplooien in de mens tussen de openheid voor de werking van de Heilige Geest en het verzet en de weerstand tegen Hem, tegen zijn heilsgave. Tegenover elkaar staan, van de kant van de mens, zijn beperktheid en zondigheid, knelpunten van zijn psychologische en ethische werkelijkheid, en, van de kant van God, het mysterie van de gave, het onophoudelijke schenken van het goddelijke leven in de Heilige Geest. Aan wie zal de overwinning zijn? Aan degene die de gave zal hebben weten te ontvangen.
Principieel en in feite sluit het marxisme radicaal de aanwezigheid en de werking van God die geest is, uit in de wereld en vooral in de mens, om de fundamentele reden dat het zijn bestaan niet aanneemt, daar het volgens zijn wezen en zijn program een atheïstisch systeem is. Aan dit verontrustende verschijnsel van onze tijd heeft het Tweede Vaticaans Concilie enige belangrijke bladzijden gewijd: het atheïsme Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 19-21. Ook al kan men niet in een enkele betekenis van atheïsme spreken noch het uitsluitend herleiden tot de materialistische filosofie, aangezien er verschillende vormen van atheïsme bestaan en men wellicht kan zeggen dat de term dikwijls in meer betekenissen wordt gebruikt, toch is het zeker dat een echt en eigenlijk materialisme, bedoeld als theorie die de werkelijkheid verklaart, en opgevat als hoofdbeginsel voor het persoonlijk en maatschappelijk handelen, een atheïstisch karakter heeft. De horizon waartegen zijn waarden en doelstellingen voor het handelen zich aftekenen, is nauw verweven met de interpretatie van de gehele werkelijkheid als “materie”. Als het soms ook over de “geest” en over de “vraagstukken van de geest” spreekt, bijvoorbeeld op het gebied van de cultuur of de moraal, dan doet het dit slechts voor zover het bepaalde feiten als afgeleid van de materie beschouwt, welke volgens dit systeem de enige en uitsluitende vorm van zijn is. Hieruit volgt dat volgens deze interpretatie de godsdienst alleen maar opgevat kan worden als een soort “idealistische illusie” die bestreden moet worden op de wijzen en met de methoden die het meest geschikt zijn volgens de plaatsen en de historische omstandigheden, om haar uit de maatschappij en uit het hart van de mens te bannen.
Daarom kan men zeggen dat het materialisme de systematische en consequente ontwikkeling is van het “verzet” en de tegenstand die door Sint Paulus aangeduid zijn met de woorden “het vlees begeert tegen de Geest”. Deze conflictsituatie is echter wederkerig, zoals de apostel doet uitkomen in het tweede gedeelte van zijn gezegde: “de Geest begeert tegen het vlees”. Wie wil leven naar de Geest, door diens heilswerk te aanvaarden en daaraan te beantwoorden, moet de innerlijke en uiterlijke strevingen en aanspraken van het “vlees” afwijzen, ook in zijn ideologische en historische uitdrukkingsvorm van antigodsdienstig “materialisme”. Tegen deze achtergrond die zo kenmerkend is voor onze tijd, moet men het “begeren van de Geest” benadrukken bij de voorbereiding van het grote jubileum, als een oproep die weerklinkt in de nacht van de nieuwe adventstijd, aan het eind waarvan “heel de mensheid Gods redding zal zien” (Lc. 3, 6) Vgl. Jes. 40, 5 , zoals tweeduizend jaar geleden. Deze mogelijkheid en deze hoop vertrouwt de Kerk toe aan de mensen van nu. Zij weet dat de ontmoeting-botsing tussen het “begeren tegen de Geest” dat zovele aspecten van de huidige beschaving kenmerkt, speciaal in bepaalde kringen, en het “begeren tegen het vlees” met de komst van God, zijn incarnatie, zijn altijd nieuwe zelfmededeling in de Heilige Geest, in veel gevallen een dramatisch karakter kan vertonen en misschien kan verkeren in nieuwe menselijke nederlagen. Maar zij gelooft vast dat het van Gods kant steeds een zelfmededeling, een komst is die heil brengt, en meer dan ooit een heilzaam “aantonen van de zonde” is door de Heilige Geest.
Men moet hieraan toevoegen dat aan de horizon van de huidige beschaving, vooral van de in technisch-wetenschappelijke zin hoger ontwikkelde beschaving, de tekenen en de signalen van de dood in grote getale aanwezig zijn. Het volstaat te denken aan de bewapeningswedloop en aan het daaraan verbonden gevaar van nucleaire zelfvernietiging. Van de andere kant is de ernstige situatie van uitgestrekte gebieden van onze planeet welke getekend zijn door honger en gebrek die de dood brengen, voor allen steeds duidelijker geworden. Het gaat om problemen die niet alleen van economische aard zijn, maar ook en vooral van ethische aard. Maar aan de horizon van ons tijdperk trekken zich nog donkerdere “tekenen van de dood” samen: de gewoonte heeft zich verbreid – en op sommige plaatsen dreigt het bijna een instelling te worden – om menselijke wezens van het leven te beroven nog vóór hun geboorte of ook voordat zij aan het natuurlijke einde van het leven gekomen zijn. En ondanks veel edelmoedige inzet voor de vrede zijn er nieuwe oorlogen uitgebroken die honderdduizenden mensen van het leven of van de gezondheid beroven. Om niet de aanslagen op het menselijk leven te vergeten door het terrorisme dat ook op internationale schaal georganiseerd is.
Dit is helaas slechts een gedeeltelijke en onvolledige schets van het schilderij van de dood dat in ons tijdperk vervaardigd wordt, terwijl wij steeds dichter bij het einde van het tweede millennium komen. Stijgt uit de sombere tinten van de materialistische beschaving en vooral uit de “tekenen van de dood” die zich vermenigvuldigen in het sociologische en historische kader van die beschaving, soms niet een nieuwe, min of meer bewuste smeekbede op tot de Geest die het leven geeft? Ook onafhankelijk van de grootte van de menselijke hoop of wanhoop, alsook van de illusies of het bedrog, voorkomend uit de verspreiding van de materialistische denk- en levensvormen, blijft in ieder geval de christelijke zekerheid dat de Geest blaast waarheen Hij wil en dat wij de “eerstelingen van de Geest” hebben ontvangen. Wij kunnen onderworpen zijn aan het lijden van de tijd die voorbijgaat, maar “zuchten in ons innerlijk...wachtend op de verlossing van ons lichaam” Vgl. Rom. 8, 23 ofwel van heel ons menselijk wezen dat lichamelijk en geestelijk is. Ja, wij zuchten, maar in een verwachting vol onvergankelijke hoop, omdat God die Geest is, tot dit menselijke wezen is gekomen. God de Vader heeft zijn Zoon gezonden “in de gestalte van het vlees der zonde en omwille van de zonde: Hij heeft in het vlees zelf de zonde gevonnist” (Rom. 8, 3). Op het hoogtepunt van het paasmysterie is Gods Zoon, die mens is geworden en gekruisigd is voor de zonden van de wereld, na zijn verrijzenis aan de apostelen verschenen, heeft over hen geblazen en gezegd: “Ontvangt de Heilige Geest”. Dit “blazen” gaat altijd door. En zie “de Geest komt onze zwakheid te hulp” (Rom. 8, 26).