H. Paus Johannes Paulus II - 18 mei 1986
Met het werkwoord “brengen” wil men hier allereerst zeggen: “openbaren”. Het Oude Testament heeft vanaf het boek Genesis de Geest van God op zekere wijze eerst doen kennen als de “inblazing” van God die het leven geeft, als een bovennatuurlijke “levensadem”. In het boek van Jesaja wordt Hij voorgesteld als een “gave” voor de persoon van de Messias, als degene die op hem rust, om van binnenuit heel zijn heilswerk te leiden. Bij de Jordaan heeft de aankondiging van Jesaja concrete gestalte aangenomen: Jezus van Nazaret is degene die komt in de Heilige Geest en Hem brengt als gave van zijn eigen Persoon, om Hem te verspreiden door zijn mensheid: “Hij zal u dopen met de Heilige Geest “ (Mt. 3, 11)(Lc. 3, 16). In het evangelie wordt deze openbaring van de Heilige Geest bevestigd en verrijkt als innerlijke bron van het leven en het Messiaanse handelen van Jezus Christus.
In het licht van wat Jezus zegt in de rede in het cenakel wordt de Heilige Geest geopenbaard op een nieuwe en meer volledige wijze. Hij is niet alleen een gave aan de persoon (aan de persoon van de Messias), maar een Persoon-gave. Jezus kondigt zijn komst aan als de komst van “een andere Helper” die, omdat Hij de Geest der waarheid is, de apostelen en de Kerk “tot de volle waarheid” zal brengen (Joh. 16, 13). Dit zal geschieden vanwege de speciale gemeenschap tussen de Heilige Geest en Christus: “Hij zal u verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft” (Joh. 16, 14). Deze gemeenschap heeft haar oorsprong en bron in de Vader: “Ik zei dat Hij aan u zal verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft, omdat al wat de Vader heeft het mijne is” (Joh. 16, 15). De Heilige Geest die uitgaat van de Vader, wordt gezonden door de Vader (Joh. 14, 26)(Joh. 15, 26). De Heilige Geest is eerst gezonden als gave voor de Zoon die mens is geworden, om de Messiaanse beloften te vervullen. Na het “heengaan” van Christus-de Zoon zal de Heilige Geest volgens de tekst van Johannes rechtstreeks “komen” – wat zijn nieuwe zending is – om het werk van de Zoon te voltooien. Zo zal Hij het nieuwe tijdperk van de heilsgeschiedenis tot voleinding brengen.
Dit mysterie wordt op de dag van de verrijzenis op definitieve wijze uitgedrukt. Op die dag wordt Jezus van Nazaret “die naar het vlees geboren is uit het geslacht van David”, zoals de apostel Paulus schrijft, “naar de Geest van heiligheid als Zoon van God in kracht... gesteld, door zijn opstanding uit de doden” (Rom. 1, 3s.). Zo kan men zeggen dat de Messiaanse “verheffing” van Christus in de Heilige Geest haar hoogtepunt bereikt in de verrijzenis, waarin Hij zich ook openbaart als Zoon van God “vol kracht”. En deze kracht waarvan de bronnen ontspringen in de ondoorgrondelijke gemeenschap van de Drie-eenheid, openbaart zich allereerst in het feit dat de verrezen Christus die van de ene kant de belofte van God vervult welke eens door de mond van de profeet was uitgesproken: “Ik zal u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in u storten...mijn geest” (Ez. 36, 26s.) Vgl. Joh. 7, 37-39 Vgl. Joh. 19, 34 , van de andere kant zijn eigen belofte vervult welke Hij aan de apostelen gedaan had met de woorden: “Nu Ik wel ga, zal Ik Hem tot u zenden” (Joh. 16,7). Hem: de Geest der waarheid, de Parakleet, die door de verrezen Christus gezonden is om ons om te vormen naar zijn eigen beeld als verrezene. Vgl. H. Cyrillus van Alexandrië, Commentaar op het Evangelie volgens Johannes, Commentarium in Joannis Evangelium. V, II: PG 73, 755
Zie: “In de avond van de eerste dag van de week, toen de deuren van de verblijfplaats van de leerlingen gesloten waren uit de vrees voor de Joden, kwam Jezus binnen, ging in hun midden staan en zei: ‘Vrede zij met u’. Na dit gezegd te hebben, toonde Hij hun zijn handen zijn zijde. De leerlingen waren vervuld van vreugde toen zij de Heer zagen. Nogmaals zei Jezus tot hen: ‘Vrede zij u. Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u’. Na deze woorden blies Hij over hen en zei: ‘Ontvangt de Heilige Geest’ “. (Joh. 20, 19-22). Alle bijzonderheden van deze sleuteltekst van het evangelie van Johannes hebben hun eigen betekenis, speciaal als wij ze lezen onder verwijzing naar de woorden die uitgesproken zijn in het cenakel aan het begin van het Paasgebeuren. Dit gebeuren – het triduum sacrum van Jezus die de Vader gewijd heeft door de zalving en in de wereld gezonden – komt tot voleinding. Christus die als Mensenzoon en Lam Gods “de geest gegeven had” op het kruis Vgl. Joh. 19, 30 , gaat, eenmaal verrezen, naar de apostelen om “over hen te blazen” met de kracht waarover de brief aan de Romeinen spreekt Vgl. Rom. 1, 4 . De komst van de Heer vervult de aanwezigen met vreugde: “Hun droefenis verkeert in vreugde” Vgl. Joh. 16, 20 , zoals Hij zelf reeds beloofd had voor zijn lijden. En vooral de voornaamste belofte van de afscheidsrede wordt vervuld: als het ware een nieuwe schepping beginnend “brengt” de verrezen Christus de Heilige Geest aan de apostelen. Hij brengt Hem tegen de prijs van zijn “heengaan”; Hij geeft hun deze Geest om zo te zeggen door de wonden van zijn kruisiging: “Hij toonde hun zijn handen en zijn zijde”. Het is uit kracht van deze kruisiging dat Hij hun zegt: “Ontvangt de Heilige Geest”.
Zo wordt er een nauwe band gevestigd tussen de zending van de Zoon en de zending van de Heilige Geest. De Heilige Geest wordt (na de erfzonde) niet gezonden zonder het kruis en de verrijzenis: “Als Ik niet heenga, zal de Helper niet tot u komen” (Joh. 16, 7). Ook in de verlossing wordt een nauwe band gevestigd tussen de zending van de Heilige Geest en de zending van de Zoon. De zending van de Zoon vindt in zekere zin haar “voltooiing” in de verlossing. De zending van de Heilige Geest “put” uit de verlossing: “Hij zal u verkondigen wat Hij van Mij ontvangen heeft” (Joh. 16,15). De verlossing wordt geheel bewerkt door de Zoon als de Gezalfde die gekomen is en gehandeld heeft uit kracht van de Heilige Geest en zich tenslotte als offer aangeboden heeft op het hout van het kruis. En deze verlossing wordt tegelijk voortdurend bewerkt in het hart en het geweten van de mensen – in de geschiedenis van de wereld – door de Heilige Geest die de “andere Helper” is.
“Toen het werk voltrokken was dat de Vader aan zijn Zoon op aarde had opgedragen Vgl. Joh. 17, 4 , werd op Pinksteren de Heilige Geest gezonden, opdat deze de Kerk voortdurend zou heiligen en de gelovigen door Christus in de ene Geest toegang tot de Vader zouden verkrijgen Vgl. Ef. 2, 18 . Hij is de Geest van het leven, de bron van het water dat tot eeuwig leven opspringt Vgl. Joh. 4, 14 Vgl. Joh. 7, 38-39 . Door Hem maakt de Vader de mensen die door de zonde gedood waren, weer levend, om eens ook hun sterfelijk lichaam in Christus te doen verrijzen” Vgl. Rom. 8, 10-11 ” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 4
Op deze wijze spreekt het Tweede Vaticaans Concilie over de geboorte van de Kerk op Pinksteren. Het pinkstergebeuren vormt de definitieve openbaring van wat reeds op Paaszondag geschied was in het cenakel. De verrezen Christus kwam en “bracht” aan de apostelen de Heilige Geest. Hij gaf Hem aan het zeggende: “Ontvangt de Heilige Geest”. Wat toen binnen het cenakel, “achter gesloten deuren”, gebeurd was, openbaart zich later, op Pinksteren, ook naar buiten, ten overstaan van de mensen. De deuren van het cenakel gaan open en de apostelen wenden zich tot de bewoners van Jeruzalem en de pelgrims die er waren bij gelegenheid van het feest, om getuigenis af te leggen over Christus in de kracht van de Heilige Geest. Zo wordt vervuld wat aangekondigd was: “Hij zal getuigenis over Mij afleggen. Maar ook gij moet getuigen, want vanaf het begin zijt gij bij Mij” (Joh. 15, 26, s.)
In een ander document van het Tweede Vaticaans Concilie lezen wij:
“De Heilige Geest was ongetwijfeld reeds in de wereld werkzaam, voordat Christus verheerlijkt werd. Op de dag van het Pinksterfeest echter kwam Hij over de leerlingen, om voor altijd bij hen te blijven; de Kerk werd openbaar bekendgemaakt ten overstaan van de menigte en de verspreiding van het evangelie onder de volkeren nam een aanvang door de prediking” 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 4
De tijd van de Kerk heeft een aanvang genomen met de “komst”, dat wil zeggen met de neerdaling van de Heilige Geest over de apostelen die bijeengekomen waren in het cenakel samen met Maria, de Moeder van de Heer Vgl. Hand. 1, 14 . De tijd van de Kerk is aangevangen op het ogenblik waarop de beloften en aankondigingen die zo uitdrukkelijk betrekking hebben op de Helper, op de Geest der waarheid, in alle kracht en duidelijkheid verwerkelijkt begonnen te worden over de apostelen. Hierdoor werd de Kerk geboren. De Handelingen van de Apostelen spreken er uitgebreid over in vele passages waaruit blijkt dat volgens het bewustzijn van de eerste gemeenschap waarvan Lucas de geloofsovertuigingen uitdrukt, de Heilige Geest de onzichtbare – maar in zekere zin “waarneembare” – leiding op zich genomen heeft van hen die zich na het heengaan van de Heer Jezus geheel verweesd achtergelaten voelden. Met de komst van de Geest hebben zij zich in staat gevoeld de hun toevertrouwde zending te vervullen. Zij hebben zich vol kracht en sterkte gevoeld. Juist dit heeft de Heilige Geest in hen bewerkt en Hij bewerkt het voortdurend in de Kerk in hun opvolgers. Want de genade van de Heilige Geest die de apostelen door de handoplegging aan hun medewerkers gegeven hebben, wordt steeds weer doorgegeven door de bisschopswijding. Door het sacrament van het priesterschap maken de bisschoppen de gewijde dienaren deelachtig aan deze geestelijke gave en zij zorgen ervoor dat allen die wedergeboren zijn uit water en Geest door het sacrament van het vormsel hiermee gesterkt worden; en zo wordt op zekere wijze de pinkstergenade in de Kerk bestendigd.
Zoals het Concilie schrijft:
“De Geest woont in de Kerk en in het hart van de gelovigen, als in een tempel Vgl. 1 Kor. 3, 16 Vgl. 1 Kor. 6, 19 ; in hen bidt Hij en geeft Hij getuigenis van hun aangenomen kindschap Vgl. Gal. 4, 6 Vgl. Rom. 8, 15-16.26 ). De Kerk, die Hij naar de volle waarheid voert Vgl. Joh. 16, 13 en in de gemeenschap en de bediening één maakt, richt Hij in en geleidt Hij door de verscheidenheid van de hiërarchische en charismatische gaven en Hij siert haar met zijn vruchten Vgl. Ef. 4, 11-12 Vgl. 1 Kor. 12, 4 Vgl. Gal. 5, 22 . Door de kracht van het evangelie maakt Hij de Kerk steeds weer jong en vernieuwt Hij haar voortdurend en brengt Hij haar naar de volkomen vereniging met haar bruidegom” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 4 Er bestaat heel een patristische en theologische traditie omtrent de innige vereniging tussen de Heilige Geest en de Kerk, een vereniging die soms voorgesteld wordt naar analogie van de band tussen de ziel en het lichaam van de mens: Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. III, 24, 1: SC211, 470-474 Vgl. H. Augustinus, Preken, Sermones. 267, 4, 4: PL 38, 1231 Vgl. H. Augustinus, Preken, Sermones. 268, 2: PL 38, 1232 Vgl. H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. XXV, 13; XXVII, 6: CCL 36, 266, 272s. Vgl. H. Paus Gregorius de Grote, In septem psalmos poenitentiales expositio. psal. V, 1: PL 79, 602 Vgl. Didymus van Alexandrië, Over de Drie-eenheid, De Trinitate. II, 1: PG 39, 449s. Vgl. H. Athanasius van Alexandrië, Redevoeringen tegen de Arianen, Orationes contra Arianos. Oratio III, 22, 23, 24: PG 26, 368s. Vgl. H. Johannes Chrysostomos, Preken over de Brief aan de Efeziërs, In epistulam ad Ephesios. Homil. IX, 3: PG 62, 72s. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. III q. 8 a 1 ad 3: De H. THOMAS van AQUINO heeft de voorafgaande patristische en theologische traditie samengevat door de Heilige Geest voor te stellen als het “hart” en de ”ziel” van de Kerk H. Thomas van Aquino, In Symb. Apostolorum Expositio. a. IX H. Thomas van Aquino, In libros Sententiarum. dist. XIII q. 2 a. 2, 3.
Het Concilie dat de leiding van de Heilige Geest heeft gevolgd en samen met Hem getuigenis heeft afgelegd, heeft op bijzondere wijze de aanwezigheid van de Heilige Geest-Helper bevestigd. Het heeft Hem in zekere zin opnieuw “tegenwoordig” gesteld in ons moeilijke tijdperk. In het licht van deze overtuiging begrijpt men beter het grote belang van alle initiatieven die de verwezenlijking van het Tweede Vaticaans Concilie, van zijn onderricht en van zijn pastorale en oecumenische richtlijnen nastreven. In deze zin dienen ook de opeenvolgende vergaderingen van de bisschoppensynode beschouwd en beoordeeld te worden, die er naar streven dat de vruchten van de waarheid en de liefde – de echte vruchten van de Heilige Geest – een duurzaam goed van het volk Gods worden op zijn aardse pelgrimstocht in de loop der eeuwen. Dit werk van de Kerk dat streeft naar het realiseren en bevestigen van de heilsvruchten die de geest op het Concilie heeft uitgedeeld, is onmisbaar. Hiervoor moet men ze nauwkeurig weten te “onderscheiden” van alles wat daarentegen allereerst van de “vorst van deze wereld” Vgl. Joh. 12, 31
Vgl. Joh. 14, 30
Vgl. Joh. 16, 11
kan komen. Dit onderscheidingsvermogen is des te meer noodzakelijk bij de verwezenlijking van het werk van het Concilie, omdat dit zich wijd opengesteld heeft voor de huidige wereld, zoals duidelijk blijkt uit zijn belangrijke constituties 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965) en 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964).
Wij lezen in de pastorale constitutie:
“Hun gemeenschap (van de leerlingen van Christus) wordt... gevormd door mensen die, verenigd in Christus door de Heilige Geest worden geleid op hun tocht naar het rijk van de Vader en die de heilsboodschap hebben ontvangen die aan allen verkondigd moet worden. Daarom voelt de Kerk zich werkelijk intiem verbonden met het mensdom en zijn geschiedenis” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 1.
“De Kerk weet waarachtig, dat alleen God, die zij dient, een antwoord kan geven op de diepste verlangens van het menselijk hart, dat door de aardse spijs nooit volledig kan worden verzadigd” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 41.
“De Geest van God ... regelt in wonderlijke voorzienigheid de loop der tijden en vernieuwt het aangezicht van de aarde” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 26