H. Paus Johannes Paulus II - 18 mei 1986
Van deze woorden van Petrus en van vele andere dergelijke woorden Vgl. Lc. 4, 16-21 Vgl. Lc. 3, 16 Vgl. Lc. 4, 14 Vgl. Mc. 1, 10 dient men allereerst terug te gaan naar de profetie van Jesaja, welke soms “het vijfde evangelie” wordt genoemd of ook wel “het evangelie van het Oude Testament”. Jesaja zinspeelt op de komst van een mysterieuze persoon die door de nieuwtestamentische openbaring vereenzelvigd zal worden met Jezus, en verbindt die persoon en diens zending met een speciale werking van de Geest van God, de Geest van Jahwe. Dit zijn de woorden van de profeet:
“Een twijg ontspruit aan de tronk van Isaï,
een telg ontbloeit aan zijn wortel.
De geest van Jahwe rust op hem,
Een geest van wijsheid en inzicht,
Een geest van beleid en sterkte,
Een geest van kennis en ontzag voor Jahwe,
-hij ademt ontzag voor Jahwe” (Jes. 11, 1-3).
Deze tekst is belangrijk voor heel de pneumatologie van het Oude Testament, want hij vormt als het ware een brug tussen het oude bijbelse begrip van de “geest”, opgevat vooral als “charismatische inblazing”, en de “Geest” als persoon en gave voor de persoon. De Messias uit het geslacht van David (“uit de tronk van Isaï”) is juist die persoon op wie de Geest van Jahwe “zal rusten”. Het is duidelijk dat men hier nog niet kan spreken van openbaring van de Parakleet; maar met deze versluierde toespeling op de figuur van de komende Messias opent om zo te zeggen de weg waarlangs de volledige openbaring over de Heilige Geest in de eenheid van het mysterie van de Drievuldigheid wordt voorbereid, welke tenslotte in het Nieuwe Testament zal geschieden.