
H. Paus Johannes Paulus II - 30 december 1988
De vorming is geen voorrecht van enkelen maar een recht en een plicht van allen. Wat dit betreft hebben de synodevaders gezegd: “Aan iedereen, heel bijzonder aan de armen, die ook een bron van vorming voor iedereen kunnen zijn, moeten de mogelijkheden tot vorming worden geboden” . En zij hebben hieraan toegevoegd: “Voor die vorming moeten geschikte middelen worden aangewend, die eenieder helpen bij de volledige vervulling van zijn moeilijke en christelijke roeping”. Bisschoppensynodes, Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken (30 okt 1987), 41
Voor een werkelijk indringende en doeltreffende pastoraal moet ook de vorming van degenen die de vorming geven ontwikkeld worden, ook door het samenstellen van geschikte cursussen of het oprichten van geëigende scholen. De vorming van hen die zich op hun beurt zullen moeten inzetten voor de vorming van de lekengelovigen, is een primaire vereiste voor het verzekeren van de algemene en wijdverbreide vorming van alle lekengelovigen.
In het werk van de vorming zal bijzondere aandacht besteed moeten worden aan de plaatselijke cultuur, volgens de uitdrukkelijke uitnodiging van de synodevaders:
“Vorming van christenen zal in hoge mate rekening moeten houden met de plaatselijke menselijke cultuur, die aan de vorming als zodanig een bijdrage levert, en zal helpen om de waarden te onderscheiden, die zowel in de traditie zijn gelegen als in de moderne levensomstandigheden worden aangereikt. Aandacht verdienen de diverse culturen, die tegelijk onder één en hetzelfde volk of natie kunnen bestaan. De Kerk, moeder en leermeesteres van de volkeren, spant zich in om, in voorkomende gevallen, de cultuur van een minder talrijk volk, dat in een grote natie bestaat, veilig te stellen”. Bisschoppensynodes, Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken (30 okt 1987), 42
In het werk van de vorming blijken sommige overtuigingen bijzonder noodzakelijk en vruchtbaar. Vooral de overtuiging dat er geen echte en doeltreffende vorming mogelijk is, als niet iedereen uit zichzelf de verantwoordelijkheid voor de vorming op zich neemt en ontwikkelt: deze heeft inderdaad wezenlijk de aard van “zelfvorming”.
Bovendien de overtuiging dat ieder van ons het doeleinde en tegelijk het beginsel van de vorming is: hoe meer wij gevormd worden des te meer voelen wij de noodzaak om de vorming voort te zetten en te verdiepen, zoals wij ook meer bekwaam worden om anderen te vormen naarmate wij meer gevormd worden
Van bijzonder belang is het bewustzijn dat het werk van de vorming, dat op verstandige wijze gebruik maakt van de middelen en methoden van de menswetenschappen, des te doeltreffender is naarmate het meer open staat voor Gods handelen: alleen de rank die geen angst heeft om door de wijnbouwer gesnoeid te worden, brengt meer vruchten voort voor zichzelf en voor de anderen.