H. Paus Johannes Paulus II - 30 december 1988
Het beeld van de wijngaard wordt door de Bijbel op vele wijzen en in verschillende betekenissen gebruikt: het dient speciaal om het mysterie van het volk Gods uit te drukken. In deze meer innerlijke zin zijn de lekengelovigen niet eenvoudig de arbeiders die in de wijngaard werken, maar maken zij deel uit van de wijngaard zelf: “Ik ben de wijnstok, gij de raken” , zegt Jezus (Joh. 15, 5).
Reeds in het Oude Testament doen de profeten een beroep op het beeld van de wijngaard om het uitverkoren volk aan te duiden. Israël is de wijngaard van God, het werk van de Heer, de vreugde van zijn hart: “Ik had u geplant als een edele wijnstok “ (Jer. 2, 21); “Uw moeder was in de tijd van haar bloei als een wijnstok, aan het water geplant, die vruchten ging dragen en raken voortbracht dank zij het overvloedige water” (Ez. 19, 10); “Mijn vriend had een wijngaard op een vruchtbare helling. Hij spitte hem om, verwijderde de stenen en beplantte hem met edelwingerd” (Jes. 5, 1-2).
Jezus neemt het symbool van de wijngaard over en gebruikt het om enige aspecten van het Rijk Gods te openbaren: “Er was eens een man die een wijngaard aanlegde, er een omheining omheen zette, een wijnpers in uit hakte en er een wachttoren in bouwde; daarna verpachtte hij hem aan wijnbouwers en vertrok naar den vreemde” (Mc. 12, 1) Vgl. Mt. 21, 28vv .
De evangelist Johannes nodigt ons uit om in de diepte door te dringen en voert ons tot de ontdekking van het mysterie van de wijngaard: deze is het symbool en het beeld niet slechts van het volk Gods maar van Jezus zelf. Hij is de “ware wijnstok” waarmee de ranken op vitale wijze verbonden zijn Vgl. Joh. 15, 1vv .
Het Tweede Vaticaans Concilie, dat de verschillende Bijbelse beelden vermeldt die het mysterie van de Kerk toelichten, houdt opnieuw het beeld van de wijnstok en de ranken voor: “De ware wijnstok is Christus, die leven en groeikracht schenkt aan de ranken, d.w.z. aan ons, die door de Kerk in Hem blijven en zonder wie wij niets kunnen doen Vgl. Joh. 15, 1-5 " 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 6. De Kerk is dus zelf de wijngaard van het evangelie. Zij is een mysterie, want de liefde en het leven van de Vader, de Zoon en de heilige Geest zijn de volstrekt kostloze gave welke aangeboden wordt aan hen die geboren zijn uit water en geest Vgl. Joh. 3, 5 en die geroepen zijn om te leven volgens de gemeenschap zelf van God en om deze uit te drukken en mee te delen in de geschiedenis (zending): “ Op die dag zult gij weten, dat Ik in mijn Vader ben en gij in Mij en Ik in u” , zegt Jezus (Joh. 14, 20).
Alleen binnen het mysterie van de Kerk als mysterie van gemeenschap openbaart zich de “identiteit ” van de lekengelovigen, hun oorspronkelijke waardigheid. En alleen binnen deze waardigheid kunnen hun roeping en zending in de Kerk en in de wereld gedefinieerd worden.
De leer over de Kerkgemeenschap is de centrale idee die de Kerk op het Tweede Vaticaans Concilie opnieuw over zichzelf heeft voorgehouden, zoals de buitengewone synode die in 1985, twintig jaar na het Concilie, gehouden is, in herinnering heeft gebracht:
“De ecclesiologie van de Kerk als gemeenschap is de centrale en fundamentele idee in de documenten van het Concilie. De koinonia–gemeenschap , die gebaseerd is op de heilige Schrift, is in de oude Kerk hoog in ere gehouden en in de Oosterse kerken tot aan onze dagen toe. Daarom is door het Tweede Vaticaans Concilie veel gedaan om de Kerk te zien als gemeenschap en daaraan in het leven concrete gestalte te geven.
Wat betekent het complexe woord “communio”? In de grond gaat het om de gemeenschap met God door Jezus Christus in de heilige Geest. Deze gemeenschap is er in het woord van God en in de Sacramenten. Het Doopsel is de deur en de grondslag van de gemeenschap in de Kerk.
De Eucharistie is de bron en het hoogtepunt van heel het christelijke leven Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11. De gemeenschap met het eucharistische lichaam van Christus betekent en bewerkt, d.w.z. sticht, de innige gemeenschap van alle gelovigen in het lichaam van Christus dat de Kerk is (1 Kor. 10, 16)” Bisschoppensynodes, In Gods Woord viert de Kerk de mysteries van Christus voor het heil van de wereld - Eindrapport van de 2e Buitengewone Bisschoppensynode: 20 jaar na de sluiting van het Tweede Vaticaans Concilie, Ecclesia sub Verbo Dei mysteria Christi celebrans pro salute mundi (7 dec 1985), 18.
Paulus VI richtte zich kort na het Concilie als volgt tot de gelovigen:
“De Kerk is een gemeenschap. Wat wil gemeenschap in dit geval zeggen? Wij wijzen u op de paragraaf van de catechismus die spreekt over de sanctorum communio, de gemeenschap van de heiligen betekent een tweevoudige vitale deelname: de inlijving van christenen in het leven van Christus en het doorstromen van dezelfde liefde in het gehele samenstel van gelovigen, in deze wereld en in de andere. Vereniging met Christus en in Christus; en vereniging tussen de christenen in de Kerk” H. Paus Paulus VI, Audiëntie, De Kerk liefhebben als Christus' Bruid en onze moeder (8 juni 1966).
De bijbelse beelden waarmee het Concilie ons heeft willen brengen tot de beschouwing van het mysterie van de Kerk, stellen de realiteit van de kerkgemeenschap in het licht in haar onverbrekelijke dimensie van gemeenschap van de christenen met Christus en van gemeenschap van de christenen onderling. Het zijn de beelden van de schaapstal, de kudde, de wijnstok, het geestelijke bouwwerk, de heilige stad Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 6. Het is vooral het beeld van het lichaam dat de apostel Paulus voorstelt, wiens leer op verfrissende en aantrekkelijke wijze door talrijke bladzijden van het Concilie stroomt Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 7. en passim.. Het Concilie neemt op zijn beurt uit de gehele heilsgeschiedenis het beeld van de Kerk als volk van God over en houdt dit opnieuw voor: “het heeft God behaagd de mensen geenszins afzonderlijk, zonder enig onderling verband, te heiligen en te redden, maar hen tot een volk te verenigen dat Hem naar waarheid zou erkennen en in heiligheid zou dienen” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9.
De Constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964) vat reeds in de allereerste regels deze leer op bewonderenswaardige wijze samen waar zij schrijft: “In Christus is de Kerk als het ware het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument, van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 1.
De realiteit van de Kerkgemeenschap is dus een wezenlijk deel van de centrale inhoud van het “mysterie” of van God heilsplan voor de mensheid; zij vormt zelfs deze inhoud. Daarom kan de kerkelijke gemeenschap niet adequaat verklaard worden als men haar alleen maar ziet als een eenvoudig sociologische en psychologische werkelijkheid. De Kerkgemeenschap is het “nieuwe” volk, het “messiaanse” volk. “Het hoofd van dit messiaanse volk is Christus (...). Zijn levensvorm is de waardigheid en de vrijheid van de kinderen van God (...). Zijn wet is het nieuwe gebod om te beminnen zoals Christus zelf ons heeft liefgehad (...). Zijn einddoel (...) is het koninkrijk van God (...)" 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9. De banden die de leden van het nieuwe volk met Christus en met elkaar verbinden zijn niet de banden van het “vlees” en het “bloed” , maar die van de geest, om nauwkeurig te zijn die van de Heilige Geest, die alle gedoopten ontvangen Vgl. Joël 3, 1.
De Geest die van eeuwigheid af de ene en onverdeelde Drievuldigheid samenbindt, de Geest die in “de volheid van de tijd” (Gal. 4, 4) het menselijke vlees onafscheidelijk verenigt met Gods Zoon, is inderdaad dezelfde Geest die in de loop van de christelijke generaties de ononderbroken en onuitputtelijke bron is van de gemeenschap in en van de Kerk.
Wij hernemen het Bijbelse beeld van de wijnstok en de ranken. Het opent onze blik op directe natuurlijke wijze voor de beschouwing van de vruchtbaarheid en het leven. De ranken die ontsproten zijn uit de wijnstok en daarvan het leven ontvangen, zijn bestemd om vrucht te dragen: "Ik ben de wijnstok, gij de ranken Wie in Mij blijft, zoals Ik in hem, die draagt veel vrucht" (Joh. 15, 5).
Vrucht dragen is een wezenlijke eis van het christelijke leven Wie geen vrucht draagt blijft niet in de gemeenschap:“Elke rank aan Mij die geen vrucht draagt, snijdt (mijn Vader) af " (Joh. 15, 2).
De gemeenschap met Jezus waaruit de gemeenschap van de christenen met elkaar voortkomt, is een absoluut onmisbare voorwaarde om vrucht te dragen: “Los van Mij kunt gij niets” (Joh. 15, 5) En de gemeenschap met anderen is de mooiste vrucht die de ranken kunnen dragen: zij is immers gave van Christus en van zijn Geest. Welnu, de gemeenschap brengt gemeenschap voort en krijgt wezenlijk gestalte als missionaire gemeenschap. Jezus zegt immers tot zijn leerlingen: “Niet gij hebt Mij gekozen maar Ik u en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen die blijvend mogen zijn” (Joh. 15, 16). De gemeenschap en de zending zijn nauw met elkaar verbonden, doordringen elkaar en sluiten elkaar in, zozeer dat de gemeenschap tegelijk de bron en de vrucht van de zending vormt: de gemeenschap is missionair en de zending is voor de gemeenschap. Het is steeds één en dezelfde Geest die de Kerk bijeenroept en verenigt en die haar uitzendt om het evangelie te verkondigen “tot het uiteinde der aarde” (Hand. 1, 8). Van haar kant weet de Kerk dat de gemeenschap die zij ten geschenke ontvangen heeft, een universele bestemming heeft. De Kerk voelt zich derhalve verplicht tegenover de gehele mensheid en tegenover iedere mens voor de gave welke zij ontvangen heeft van de Geest die in de harten van de gelovigen de liefde van Jezus Christus uitstort, wonderbaarlijke kracht van innerlijke samenhang en tegelijk van uiterlijke uitbreiding. De zending van de Kerk komt voort uit haar aard zelf zoals Christus haar gewild heeft: die van teken en instrument “van de eenheid van heel het menselijk geslacht”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 1 Die zending heeft tot doel aan allen de “nieuwe” gemeenschap bekend te maken die in de mensgeworden Zoon van God de geschiedenis van de wereld is binnen gekomen en om alleen daarin te doen leven. Wat dit aangaat duidt het getuigenis van de evangelist Johannes op voortaan onherroepelijke wijze het zaligmakende eindpunt aan waarop de gehele zending van de Kerk gericht is: ”Wat wij gezien en gehoord hebben dat verkondigen wij ook aan u, opdat gij gemeenschap moogt hebben met ons. En onze gemeenschap is er een met de Vader en met Jezus Christus, zijn Zoon”. (1 Joh. 1, 3)
In het kader nu van de zending van de Kerk vertrouwt de Heer aan de lekengelovigen in gemeenschap met alle andere leden van het volk Gods een groot deel verantwoordelijkheid toe. De vaders van het Tweede Vaticaans Concilie waren zich daar volledig van bewust:
“De gewijde herders weten immers zeer goed, hoe overvloedig de leken tot het welzijn van geheel de Kerk bijdragen. De herders zijn zich inderdaad van bewust, dat zij door Christus niet werden aangesteld om de gehele heilszending van de Kerk tegenover de wereld uitsluitend op eigen schouders te nemen: integendeel het behoort tot hun verheven taak de gelovigen zo te besturen en hun diensten en begaafdheden zo te erkennen, dat alle en elk op zijn manier aan de gemeenschappelijke opdracht meewerken”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 30
Dit bewustzijn is vervolgens met hernieuwde duidelijkheid en toegenomen kracht teruggekeerd in alle werkzaamheden van de synode.