
H. Paus Johannes Paulus II - 30 december 1988
Wat verder de deelneming aan de apostolische zending van de Kerk betreft bestaat er geen twijfel aan dat de vrouw – zoals de man – door het doopsel en het vormsel deelachtig geworden is aan het drievoudige ambt van Jezus Christus, Priester, Profeet en Koning, en dus bevoegd en verplicht is tot het fundamentele apostolaat van de Kerk, de evangelisatie. Van de andere kant is de vrouw geroepen om juist bij de vervulling van dit apostolaat haar eigen ”gaven” te ontplooien, vooral de gave die haar persoonlijke waardigheid zelf is, door middel van het woord en het levensgetuigenis; en voorts de gaven die verbonden zijn met haar vrouwelijke roeping. Bij het deelnamen aan het leven en de zending van de Kerk kan de vrouw niet het Sacrament van de Wijding ontvangen en dus niet de functies vervullen die bij het gewijde priesterschap behoren. Dat is een beschikking die de Kerk altijd gevonden heeft in de vaste, geheel vrije en soevereine wil van Jezus Christus die alleen mannen als zijn apostelen geroepen heeft Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Verklaring aangaande de vraag over het toelaten van vrouwen tot het ambtelijk priesterschap, Inter Insigniores (15 okt 1976); een beschikking die verklaard kan worden door de relatie tussen Christus, de Bruidegom, en de Kerk, zijn Bruid Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Over de waardigheid en de roeping van de vrouw, Mulieris Dignitatem (15 aug 1988), 26. Wij bevinden ons op het terrein van de functie, niet op dat van de waardigheid en de heiligheid. Men moet inderdaad stellen: “Ook al heeft de Kerk een “Hiërarchische” structuur, toch is deze structuur geheel gericht op de heiligheid van de ledematen van Christus” H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Over de waardigheid en de roeping van de vrouw, Mulieris Dignitatem (15 aug 1988), 27 Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Verklaring aangaande de vraag over het toelaten van vrouwen tot het ambtelijk priesterschap, Inter Insigniores (15 okt 1976), 6. “De taken (in de Kerk) die dus onderscheiden en niet verward moeten worden, begunstigen geen verheffing van de een boven de ander en geven geen aanleiding tot naijver. Het ene betere charisma waarnaar iemand kan en moet streven, is de liefde (1 Kor. 12-13). De grootsten in het rijk der hemelen zijn niet de ambtsdragers, maar de heiligen.".
Maar al “kunnen wij de houding van onze Heer niet veranderen noch de roeping die Hij tot de vrouwen gericht heeft, toch moeten wij de rol van de vrouw in de zending van de evangelisatie en in het leven van de christelijke gemeenschap erkennen en bevorderen”, zoals reeds Paulus VI gezegd heeft H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de leden van de studiecommissie voor de functie van de vrouw in maatschappij en kerk en de leden van het comité voor het internationaal jaar van de vrouw (18 apr 1975).
Het is volstrekt noodzakelijk over te gaan van de theoretisch erkenning van de actieve en verantwoordelijke aanwezigheid van de vrouw in de Kerk tot de praktische uitvoering. Precies in deze zin moet de onderhavige exhortatie gelezen worden die tot de lekengelovigen gericht worden met de opzettelijke en herhaalde specificatie “mannen” en “vrouwen”. Het nieuwe Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) bevat bovendien veelvuldig regels over de deelname van de vrouw aan het leven en de zending van de Kerk; Het zijn regels die meer algemeen bekend moeten worden en met grotere spoed en vastberadenheid uitgevoerd dienen te worden, zij het ook in overeenstemming met de verschillende culturele gevoeligheden en pastorale wenselijkheden.
Men kan bijvoorbeeld denken aan de deelname van de vrouwen aan de diocesane en parochiële pastorale raden, alsmede aan de diocesane synoden en de particuliere Concilies. Wat dit betreft hebben de synodevaders geschreven: “In de kerkelijke leven moeten vrouwen zonder onderscheid ook delen bij het inwinnen van advies en bij het vinden van juiste beslissingen” Bisschoppensynodes, Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken (30 okt 1987), 47. En verder: “Vrouwen, die al zo'n belangrijk aandeel hebben in de geloofsoverdracht en in allerlei soort dienstverlening in het leven van de Kerk, moeten betrokken worden bij de voorbereiding van pastorale medewerksters aan de zending van de Kerk in gezin, beroep en burgerlijke samenleving” Bisschoppensynodes, Propositiones n.a.v. de 10e Bisschoppensynode over de Leken (30 okt 1987), 47.
In het meer specifieke kader van de evangelisatie en de catechese moet de bijzondere taak die de vrouw heeft in het doorgeven van het geloof krachtiger bevorderd worden, niet alleen in het gezin maar ook op de meest verschillende plaatsen in de opvoeding en in nog ruimere zin in alles wat het aannemen, het begrijpen en het overdragen van het woord Gods aangaat, ook door middel van theologische studie, onderzoek en onderricht. Als de vrouw haar taak van evangelisatie vervult, zal zij ook levendiger de behoefte voelen om zelf geëvangeliseerd te worden. Zo zal de vrouw met door het geloof verlichte ogen Vgl. Ef. 1, 18 datgene wat werkelijk in overeenstemming is met haar persoonlijke waardigheid en roeping kunnen onderscheiden van al wat, wellicht zelf onder het voorwendsel van deze “waardigheid” en in naam van de “vrijheid” en van de “vooruitgang”, oorzaak is dat zij niet de versterking van de echte waarden dient maar integendeel verantwoordelijk wordt voor het morele verval van de mensen, de milieus en de maatschappij. De voltrekking van deze “onderscheiding” is een historische noodzaak die niet uitgesteld kan worden, en tevens een mogelijkheid en een vereiste welke voortkomen uit de deelname van de christelijke vrouw aan het profetische ambt van Christus van zijn Kerk. De “onderscheiding” waarover de apostel Paulus meermalen spreekt, is niet alleen beoordeling van de werkelijkheid en van de gebeurtenissen in het licht van het geloof, maar ook concrete beslissing en weldadige inzet, niet slechts in de Kerk maar tevens in de menselijke maatschappij.
Men kan zeggen dat alle problemen van de wereld van deze tijd waarover het tweede deel van de constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Gaudium et Spes
Over de Kerk in de wereld van deze tijd
(7 december 1965) van het Concilie reeds gesproken heeft en welke de tijd volstrekt niet opgelost of afgezwakt heeft, de aanwezigheid en de inzet van de vrouwen verlangen, juist met hun karakteristieke en onvervangbare bijdrage.
In het bijzonder dienen twee belangrijke taken die aan de vrouw toevertrouwd zijn, onder de aandacht van allen gebracht te worden.
Voor alles de taak om ten volle waardigheid te verlenen aan het huwelijksleven en het moederschap.
In deze tijd staan er voor de vrouw nieuwe mogelijkheden open voor een dieper begrip en een rijkere verwerkelijking van de menselijke en christelijke waarden die vervat liggen in het huwelijksleven en in de ervaring van het moederschap. De man zelf – de echtgenoot en de vader – kan vormen van afwezigheid en van sporadische of onvoldoende aanwezigheid overwinnen en zich zelf laten betrekken in nieuwe en belangrijke relaties van interpersoonlijke gemeenschap, juist dankzij de verstandige, liefderijke en besliste tussenkomst van de vrouw.
Verder de taak om de morele dimensie van de cultuur te verzekeren, d.w.z. de dimensie van een cultuur die de mens en zijn persoonlijk en sociaal leven waardig is. Het Tweede Vaticaans Concilie lijkt de morele dimensie van de cultuur te verbinden met de deelname van de leken aan de koninklijke zending van Christus:
“Door hun krachten samen te bundelen, zullen de leken bovendien de instellingen en levensvoorwaarden van de wereld waar ze tot zonde aanleiding geven dusdanig saneren, dat hun invloed met de voorschriften van de rechtvaardigheid overeenkomst en de beoefening van de deugd veeleer vergemakkelijkt dan verhindert. Aldus zullen zij de cultuur en de menselijke daden met morele waarden doordrenken.” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 36
Als de vrouw op actieve en verantwoordelijke wijze deelneemt aan het functioneren van de instellingen waarvan het behoud afhangt van het primaat dat gegeven moet worden aan de menselijke waarden in het leven van de politieke gemeenschappen, dan duiden de vermelde woorden van het Concilie een belangrijk gebied van apostolaat van de vrouw aan: in alle aspecten van het leven van deze gemeenschappen, van het sociaal – economische lot tot aan het sociaal – politieke aspect, moeten de persoonlijke waardigheid en de specifieke roeping van de vrouw gerespecteerd en bevorderd worden, niet alleen op het individuele maar ook op het communautaire vlak en niet alleen in vormen die overgelaten worden aan de verantwoordelijke vrijheid van de personen maar ook in vormen die door de rechtvaardige burgerlijke wetten gegarandeerd worden.
“Het is niet goed dat de mens alleen blijft. Ik ga een hulp voor hem maken die bij hem past” (Gen. 2, 18).
God de schepper heeft de mens aan de vrouw toevertrouwd. Zeker, de mens is toevertrouwd aan iedere mens, maar op bijzondere wijze aan de vrouw, want juist de vrouw lijkt dankzij de speciale ervaring van haar moederschap een specifieke gevoeligheid te hebben voor de mens en voor alles wat zijn ware welzijn vormt, te beginnen bij de fundamentele waarde van het leven. Hoe groot zijn de mogelijkheden en de verantwoordelijkheden van de vrouw op dit gebied in een tijd waarin de ontwikkeling van de wetenschap en de techniek niet altijd bezield en bepaald wordt door de ware wijsheid, met het onvermijdelijke gevaar van “verontmenselijking” van het menselijke leven, vooral als dit een meer intense liefde en een meer edelmoedige ontvangst zou vragen.
De deelname van de vrouw aan het leven van de Kerk en van de maatschappij door middel van haar gaven vormt de noodzakelijke weg van haar zelfverwerkelijking, waarop men nu zozeer aandringt, en tevens de oorspronkelijke bijdrage van de vrouw aan de verrijking van de kerkelijke gemeenschap en aan het apostolische elan van het volk Gods. In ditzelfde perspectief moet men ook de aanwezigheid van de man zien, samen met de vrouw.