H. Paus Johannes Paulus II - 30 december 1988
Zich richtend tot de gedoopten als tot “pasgeboren kinderen” schrijft de apostel Petrus:
“Treedt hoe tot Hem, de levende steen, door de mensen verworpen, maar uitverkoren en kostbaar in het oog van God. Laat ook uzelf als levende stenen voegen in de bouw van de geestelijke tempel. Draagt als een heilig priesterschap geestelijke offers op, die welgevallig zijn aan God door. Jezus Christus. (...) Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk, bestemd om de roemruchte daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht” (1 Pt. 2, 4-5, 9).
Dit is een nieuwe aspect van de genade en waardigheid van het Doopsel: de lekengelovigen nemen van hun kant deel aan het drievoudige ambt van Jezus Christus, het priesterlijke, profetische en koninklijke ambt. Het is een aspect dat nooit vergeten is door de levende traditie van de Kerk, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de uitleg die de heilige Augustinus van psalm 26 geeft. Hij schrijft:
“(David) werd tot koning gezalfd. In die tijd werden alleen de koning en de priester gezalfd. In deze twee personen was de komende enige koning en priester, Christus, voorafgebeeld, en daarom komt “Christus” van “chrisma” . Maar niet alleen ons hoofd is gezalfd, ook wij zijn lichaam zijn gezalfd. (...) Daarom komt de zalving alle christenen toe, terwijl zij in de tijd van het Oude Testament slecht twee personen toekwam. Het blijkt duidelijk dat wij het lichaam van Christus zijn door het feit dat wij allen gezalfd worden; in Hem zijn wij allen christussen en Christus, want het hoofd en het lichaam vormen op zekere wijze de gehele Christus” H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. XXVI, II, 2: CCL, 38, 154v.
Vanaf het begin van mijn pastorale dienstwerk heb ik ernaar gestreefd om in het voetspoor van het Tweede Vaticaans Concilie Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10 de priesterlijke, profetische en koninklijke waardigheid van het gehele volk Gods te doen uitkomen: “Hij die geboren is uit de Maagd Maria, die men voor de zoon van een timmerman hield en die de Zoon van de levende God is zoals Petrus beleden heeft, is gekomen om van ons allen “een koninkrijk van priesters” te maken. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft ons herinnerd aan het mysterie van deze macht en aan het feit dat de zending van Christus-priester, profeet-leraar, koning, voortduurt in de Kerk. Iedereen, heel het volk Gods is deelachtig aan deze drievoudige zending” H. Paus Johannes Paulus II, Homilie, Plechtige ambstaanvaarding op het Sint-Pietersplein (22 okt 1978), 4.
De lekengelovigen worden door deze exhortatie nogmaals uitgenodigd de rijke en vruchtbare leer van het concilie over hun deelname aan het drievoudige ambt van Christus te herlezen, te overwegen en zich met inzicht en liefde eigen te maken Vgl. Bisschoppensynodes, Instrumentum laboris, “Roeping en zending van de leken in de Kerk en in de wereld twintig jaar na het Tweede Vaticaans Concilie” (1 jan 1988), 25. de weergave van dit onderricht in dit Instrumentum laboris.
Zie hier nu in het kort de essentiële elementen van deze leer. De lekengelovigen hebben deel aan het priesterlijke ambt, waardoor Jezus Zichzelf aan het kruis geofferd heeft en Zich voortdurend offert in de Eucharistie tot eer van de Vader voor het Heil van de mensheid. De gedoopten zijn ingelijfd in Jezus Christus en met Hem en met zijn offergave verenigd in het offer van zichzelf en van al hun werkzaamheden Vgl. Rom. 12, 1-2 .
Sprekend over de lekengelovigen zegt het Concilie: “Al hun werken immers, hun gebeden en apostolische ondernemingen, hun huwelijks- en gezinsleven, hun dagelijkse arbeid, hun ontspanning naar geest en lichaam, als het maar in de Heilige Geest geschiedt, zelfs de last van het leven, als zij het geduldig doorstaan, dat alles bloeit open tot geestelijke offers, welgevallig aan God door Jezus Christus Vgl. 1 Pt. 2, 5 , offers die in de eucharistische viering, samen met de offerande van het lichaam van de Heer, met vroomheid aan de Vader worden aangeboden. Zo wijden ook de leken, als zij bij hun aanbidding overal heilige levensdaden voegen, de wereld zelf aan God toe” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 34. De deelname aan het profetische ambt van Christus, “die én door het getuigenis van zijn leven én door de kracht van zijn woord het Rijk van de Vader heeft verkondigd” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 35, maakt de lekengelovigen bekwaam en verplicht hen om het evangelie in geloof te aanvaarden en met woord en daad te verkondigen en om zonder aarzelen moedig het kwaad aan te klagen. De lekengelovigen die verenigd zijn met Christus de “grote profeet” Vgl. Lc. 7, 16 , en die in de Geest gesteld zijn tot “getuigen” van de verrezen Christus zijn deelachtig geworden zowel aan de bovennatuurlijke geloofszin van de Kerk, die “niet kan dwalen in het geloof” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 12, als aan de gave van het woord Vgl. Hand. 2, 17-18 Vgl. Openb. 19, 10 .
Zij zijn bovendien geroepen om de nieuwheid en de kracht van het evangelie te doen uitstralen in hun dagelijkse leven in gezin en maatschappij, en ook om met geduld en moed temidden van de tegenstrijdigheden van deze tijd uitdrukking te geven aan hun hoop op de heerlijkheid “ook in de structuren van het leven in de wereld” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 35. Doordat de lekengelovigen Christus, de Heer en Koning van het heelal, toebehoren, hebben zij deel aan zijn koninklijk ambt en worden zij door Hem geroepen tot de dienst van het Rijk van God en tot de verspreiding ervan in de geschiedenis. Zij beleven het christelijk koningschap vooral door de geestelijke strijd voor de overwinning op het rijk van de zonde in zichzelf Vgl. Rom. 6, 12 , en verder door de gave van zichzelf teneinde in liefde en gerechtigheid Jezus zelf te dienen die aanwezig is in al zijn broeders, vooral in de geringsten Vgl. Mt. 25, 40 . De lekengelovigen zijn echter in het bijzonder geroepen om aan de schepping heel haar oorspronkelijke waarde terug te geven. Als zij de schepping op het ware welzijn van de mens richten door een activiteit welke gesteund wordt door het leven van de genade, nemen zij deel aan de uitoefening van de macht waarmee de verrezen Jezus alles tot zich trekt en met Zichzelf onderwerpt aan de Vader, zodat God alles in alles zal zijn Vgl. Joh. 12, 32 Vgl. 1 Kor. 15, 28 . De deelname van de lekengelovigen aan het drievoudige ambt van Christus, priester, profeet en koning, vindt haar eerste wortel in het doopsel, haar ontplooiing in het vormsel, en haar vervulling en dynamische steun in de Eucharistie. Het is een deelname die aan de afzonderlijke lekengelovigen geschonken wordt in zoverre zij het ene lichaam van de Heer vormen.
Want Jezus verrijkt de Kerk zelf, als zijn Lichaam en Bruid, met zijn gaven. Op deze wijze delen de enkelingen in het drievoudig ambt van Christus als leden van de Kerk, zoals de apostel Petrus duidelijk leert waar hij de gedoopten “een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap , een heilige natie” noemt (1 Pt. 2, 9). Juist omdat de deelname van de lekengelovigen aan het drievoudige ambt van Christus voortkomt uit de Kerkelijke gemeenschap moet zij in de gemeenschap en voor de groei van de gemeenschap zelf, beleefd en verwerkelijkt worden. De heilige Augustinus heeft geschreven: “Zoals wij allen christenen noemen vanwege het mystieke chrisma, zo noemen wij allen priesters omdat zij ledematen zijn van de enige priester” H. Augustinus, Over de Stad Gods, De Civitate Dei. XX, 10: CCL. 48 720.
De waardigheid van de lekengelovigen blijkt ten volle als wij kijken naar de eerste en fundamentele roeping die de Vader in Jezus Christus door de Heilige Geest tot ieder van hen richt: de roeping tot heiligheid of tot de volmaaktheid der liefde. De heilige is de meest schitterende getuige van de waardigheid die verleend is aan de leerling van Christus.
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft zeer verhelderende woorden gewijd aan de algemene roeping tot heiligheid. Men kan zeggen dat juist dit de allereerste opdracht is die toevertrouwd is aan alle zonen en dochters van de Kerk door een Concilie dat bedoeld was voor de evangelische vernieuwing van het christelijke leven. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 39-42. In het bijzonder het vijfde hoofdstuk dat handelt over “de algemene roeping tot heiligheid in de Kerk” Deze opdracht is niet een eenvoudige morele aansporing maar een onontkoombare eis van het mysterie van de Kerk: deze is de uitgelezen wijngaard waarin de ranken leven en groeien door het heilige en heiligmakende sap zelf van Christus; zij is het mystieke lichaam, waarvan de ledematen deelhebben aan het leven van heiligheid zelf van het Hoofd dat Christus is; zij is de Bruidegom, die bemind wordt door de Heer Jezus, die Zichzelf heeft overgeleverd om haar te heiligen Vgl. Ef. 5, 25. vv. .
De Geest die de menselijke natuur van Jezus geheiligd heeft in de maagdelijke schoot van Maria Vgl. Lc. 1, 35 , is dezelfde als de Geest die woont en werkt in de Kerk met het doel om haar de heiligheid mee te delen van de mensgeworden Zoon van God.
Het is nu meer dan ooit nodig dat alle christenen weer de weg inslaan van de evangelische vernieuwing en met edelmoedigheid de uitnodiging van de apostel aanvaarden om “heilig te zijn in heel het gedrag” Vgl. 1 Pt. 1, 15 . De buitengewone synode van 1985, twintig jaar na de sluiting van het Concilie, heeft terecht hierop aangedrongen: "Aangezien de Kerk mysterie is in Christus, moet zij beschouwd worden als teken en instrument van heiligheid (...) De heiligen zijn steeds bron en oorsprong van vernieuwing geweest in de meest moeilijke omstandigheden in heel de geschiedenis van de Kerk. Wij hebben nu een zeer grote behoefte aan heiligen die wij met volharding moeten afsmeken van God” Bisschoppensynodes, In Gods Woord viert de Kerk de mysteries van Christus voor het heil van de wereld - Eindrapport van de 2e Buitengewone Bisschoppensynode: 20 jaar na de sluiting van het Tweede Vaticaans Concilie, Ecclesia sub Verbo Dei mysteria Christi celebrans pro salute mundi (7 dec 1985), 10. II, A, 4.
In de Kerk ontvangen allen de algemene roeping tot heiligheid, welke zij dus met elkaar delen, juist omdat zij leden van de Kerk zijn. De lekengelovigen worden daartoe op volledige wijze geroepen zonder enig verschil met de andere leden van de Kerk: “Alle christengelovigen, tot welke stand of staat zij ook behoren, zijn tot de volheid van het christelijke leven en de volmaaktheid van de liefde geroepen” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 40; “Voor alle gelovigen geldt dus de uitnodiging en verplichting om de heiligheid en de volmaaktheid van hun eigen staat na te streven” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 42. Deze plechtige en ondubbelzinnige verklaringen van het Concilie houden opnieuw een fundamentele waarheid van het christelijke geloof voor. Zo heeft bij voorbeeld Pius XI in de encycliek Casti Connubii, die gericht is aan de christelijke gehuwden, geschreven: “Allen, onverschillig tot welke klasse zij behoren en welke eerbare levensstaat zij ook gekozen hebben, kunnen en moeten het volmaakte voorbeeld van alle heiligheid navolgen dat God aan de mensen voorgehouden heeft en dat onze Heer Jezus Christus is; en met Gods hulp kunnen en moeten zij ook de hoogste top van de christelijke volmaaktheid bereiken, zoals het voorbeeld van vele heiligen ons toont” Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Christelijk huwelijk, met inachtneming der in gezin en maatschappij heersende toestanden, noden, dwalingen en misbruiken, Casti Connubii (31 dec 1930), 29.
De roeping heiligheid is in het Doopsel geworteld en wordt opnieuw voorgehouden door de andere Sacramenten, vooral door de Eucharistie: bekleed met Jezus Christus en gelaafd door zijn Geest zijn de Christenen “heilig” en daarom zijn zij bekwaam en verplicht om de heiligheid van hun zijn tot uitdrukking te brengen in de heiligheid van heel hun handelen. De apostel Paulus wordt niet moe alle Christenen aan te sporen om te leven zoals het heiligen betaamt Vgl. Ef. 5, 3 .
Het leven volgens de Geest wiens vrucht de heiligheid is Vgl. Rom. 6,22 Vgl. Gal. 5, 22 , wekt bij alle gedoopten en bij iedere gedoopte het volgen en navolgen van Jezus Christus op een vraagt dit van allen en ieder, door de aanvaarding van de zaligsprekingen, door het luisteren naar en overwegen van het Woord Gods, door de bewuste en actieve deelname aan het liturgische en sacramentele leven de Kerk, door het individuele gebed en het gebed in het gezin en in de gemeenschap, door de honger en dorst naar gerechtigheid, door de beoefening van het gebod van de liefde in alle levensomstandigheden en door de dienst aan de broeders, speciaal als zij gering, arm en ziek zijn.