H. Paus Paulus VI - 27 oktober 1967
Zeer beminde broeder in Christus,
Allen ... eensgezind (Hand. 1, 14) hebben wij de allerhoogste God dank gebracht voor de wonderdaden die Hij zojuist voor zijn Kerk heeft verricht. Moeten wij het immers niet aan zijn almachtige goedheid toeschrijven, dat wij hier met onbeschrijflijke vreugde samen zijn om elkaar wederom als broeders in het episcopaat de kus van vrede en verzoening te schenken boven het graf van de prins der apostelen, die de roem is van deze Kerk van Rome, waarvan op dit ogenblik een godvruchtige menigte ons omringt om zich verbonden te voelen met onze geestelijke vreugde en met onze gebeden?
Alvorens ons hart te laten spreken, moesten wij openlijk belijden, dat elke goede gave, elk volmaakt geschenk neerdaalt van boven, van de Vader der hemellichten Vgl. Jak. 1, 17 en tevens moesten wij in een eredienst aan God ons hart openen voor het licht van de Heilige Geest, de enige die in staat is ons zijn geheime raadsbesluiten te doen begrijpen.Beminde en eerbiedwaardige broeder, wat reeds sedert lang uw uitgesproken verlangen was, namelijk om onze Kerk van Rome te bezoeken, heeft God ons vandaag toegestaan, daar wij u thans onder ons mogen zien als de vertegenwoordiger van de kerken van Pontus, Galatiê, Kappadocié, Asia en Bvtinié, tot wie Petrus, apostel van Jezus Christus (1 Pt. 1, 1), eertijds zijn brief heeft gezonden, waarin het leven van de primitieve Kerk, haar geloof en haar hoop zo voortreffelijk worden aangetoond. Door deze brief, die vermaard is door haar leer en raadgevingen, begroet de Kerk van Rome die andere Kerken Vgl. 1 Pt. 5, 13 , zodat zij als het ware de eerste getuigenis vormt van de wederzijdse betrekkingen en contacten die in de daaropvolgende eeuwen op zo'n gelukkige wijze zijn vermeerderd en bevestigd, ofschoon het niet valt te ontkennen, dat twisten en verkeerde opvattingen niet ontbraken: deze hebben, ook na de betreurenswaardige scheiding voortgeduurd. Na deze droevige onenigheid zijn vooral in de 13e en 15e eeuw pogingen aangewend om deze scheiding te beëindigen. Deze pogingen hebben helaas geen gunstig en duurzaam resultaat gehad. Maar zijn de pogingen die in onze tijd worden ondernomen niet vrij van iedere politiek en van ieder voornemen dat niet als enig doel nastreeft om de wil van Christus ten aanzien van zijn Kerk te verwezenlijken? Want van beide kanten worden wij door deze ene wens bezield, dat wij geheiligd worden door de waarheid gehoorzaam te aanvaarden, dat wij elkaar beminnen met ongeveinsde broederliefde, met hart en vurigheid. Vgl. 1 Pt. 1, 22 Zijn de oprechtheid van onze verlangens en het volledige vertrouwen in onze beraadslagingen geen tekenen van de werking van d'e Heilige Geest, die het meest bijdraagt tot de hernieuwing in de mensen en tot een beter begrip? Wij stellen met bewondering vast, dat dit niet alleen voor de Kerk maar ook voor de afzonderlijke christengelovigen het geval is.
Wij wensen dit zelf met u te herhalen en te overwegen in dit jaar van geloof, in het begin waarvan wij· het plan hebben opgevat u te bezoeken in uw edel land. Door naar Smyrna en Efese te gaan, voelden wij in ons hart de boodschap weerklinken die de Geest door Johannes tot de kerken van Klein-Azië heeft gericht: Wie oren heeft, hore wat de Geest tot de kerken zegt (Openb. 2, 7.11.17.29)(Openb. 3, 6.13.22). De Geest, die ons Christus bekendmaakt Vgl. 1 Kor. 12, 3 , die ons de opdracht geeft om de aan de Kerk toevertrouwde schat te bewaren Vgl. 2 Tim. 1, 14 , die ons leert weten, wat er in God is Vgl. 1 Kor. 2, 11 , en de gehele waarheid doet kennen Vgl. Joh. 16, 13 , want zelf is Hij het leven Vgl. Gal. 5, 25 en brengt Hij in ons een inwendige verandering tot stand Vgl. Rom. 8, 9.13 : die Geest spoort ons juist nu aan om een te zijn, zodat de wereld gelove. Vgl. Joh. 17, 21 Wij, zien dit verlangen van de Heilige Geest vooral verwezenlijkt in de vernieuwing die Hijzelf overal in de Kerk opwekt. Deze vernieuwing, deze wil om de trouw met grotere ijver en volgzaamheid te bewaren, is inderdaad de eerste voorwaarde om dichter bij de eenheid te komen. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 6 Het Tweede Vaticaans Concilie was, wat de katholieke Kerk betreft, een soort mijlpaal op deze tocht. Zijn besluiten worden voortdurend met wijsheid en kracht op alle gebied in het leven van de Kerk doorgevoerd. Het bewijs hiervan is de synode van de bisschoppen die hier aanwezig zijn: zij zorgt ervoor, dat in onze tijd, waarin kwesties gesteld worden die de gehele wereld betreffen, in een nieuwe vorm een betere samenwerking tot stand komt tussen de verschillende kerken en de kerk van Rome, die voorgaat in de liefde. Vgl. H. Ignatius van AntiochiĆ«, Brief aan de Romeinen, Epistula ad Romanos. tit. Wij, zijn ook begonnen met de herziening van het kerkelijk wetboek en, zonder het eind hiervan af te wachten, hebben wij reeds door nieuwe richtlijnen sommige obstakels weggenomen die in het dagelijks leven van de Kerk de voortgang van het langzame herstel van de broederlijke eenheid tussen de orthodoxe Kerk en de katholieke Kerk in de weg staan.
Wij weten goed, dat er in de orthodoxe Kerk een zelfde streven naar vernieuwing leeft: onze broederlijke liefde spoort ons aan om deze vooruitgang met de grootste aandacht te volgen. Ook u bent ten zeerste overtuigd van de noodzakelijkheid, waarover wij al gesproken hebben, dat de kerken op de verschillende plaatsen steeds meer met elkaar gaan samenwerken. Want de eerste panorthodoxe conferentie op het eiland Ródos, die voor een groot deel te danken is aan het doorzettingsvermogen en het krachtig initiatief van uwe heiligheid, heeft reeds een belangrijk deel van deze tocht voltooid; in het bijzonder dient te worden opgemerkt, dat de lijst van de onderwerpen ter bespreking wonderlijk overeenstemde met die van het Tweede Vaticaans Concilie, ofschoon zij: geheel onafhankelijk en, wat de voornaamste punten betreft, reeds vóór het concilie was vastgesteld. Is dit weer niet een ander bewijs van de werking van de Heilige Geest, die onze kerken inspireert zich ijverig voor te bereiden op het volledig herstel van de eenheid?
Van beide kanten moeten deze pogingen worden voortgezet en zoveel mogelijk vermeerderd door een samenwerking waarvan de vorm gemeenschappelijk dient te worden vastgesteld. In het verlangen om uit te voeren, wat de Geest in onze tijd van de Kerk verlangt, zullen wij datgene kunnen overwinnen wat ons nog scheidt, als wij maar minder twisten over het verleden en hechter en vruchtbaarder samenwerken.
Indien wij het streven naar vernieuwing als een teken zien van de werking van de Heilige Geest, die ons opwekt tot volledige samenwerking en ons hiertoe bijeenbrengt, herinnert de hedendaagse wereld, die besmet is door een ongeloof dat talrijke vormen aanneemt, ons dan niet aan de noodzaak om onder elkaar de eenheid te herstellen? Indien de eenheid van de leerlingen is gezien als een voortreffelijk teken dat de mensen tot het geloof opwekt, is dan ook niet het ongeloof van vele van onze tijdgenoten niet een soort middel waardoor de Geest tot de kerken spreekt en ze aanspoort om zich met nieuwe vurigheid bewust te maken van de noodzaak om dit gebod van eenheid na te streven dat ons gegeven is door Christus, die gestorven is om de verstrooide kinderen van God samen te brengen (Joh. 11, 52)? Vraagt de Geest vooral niet van de kerken dit gemeenschappelijk getuigenis, zowel een als verscheiden, sterk en overtuigend, van het geloof, dat, met nederigheid, vrij, is van iedere twijfel, dat zich met de liefde openbaart en de hoop doet stralen?
Dit jaar, waarin wij het negentiende eeuwfeest vieren van de marteldood van de heiligen Petrus en Paulus als het krachtigste bewijs van hun geloof, hun liefde Vgl. Joh. 15, 13 en hun hoop, wijden wij dan ook aan de vernieuwing en de beoefening van het geloof. Want wat zou immers de vernieuwing zijn, als zij niet zou leiden tot een intenser belijden van het geloof, tot een grotere vurigheid in de liefde; tot een sterkere zekerheid van de hoop? Wat zou de vernieuwing zijn, als zij ons niet zou opwekken tot geloof in deze innige eenheid die onder ons verwezenlijkt wordt door dezelfde gehoorzaamheid aan het evangelie van Christus, door dezelfde sacramenten en vooral door hetzelfde Doopsel en hetzelfde Priesterschap, door de viering van dezelfde Eucharistie, het ene offer van Christus, en door hetzelfde episcopaat dat wij van de apostelen hebben ontvangen om het volk van God te besturen, om het te leiden tot de Heer en om het zijn woord te verkondigen? Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 15-17 Dit zijn even zovele wegen waarvan de Heilige Geest zich bedient om ons in staat te stellen uit geheel ons hart te streven naar de volheid van die eenheid welke reeds overvloedig is maar nog niet voltooid en waardoor wij, met elkaar in het mysterie van de Kerk worden verbonden.
Aan de werkwijze van de Heilige Geest die wij, in het begin hebben uiteengezet, namelijk zijn werking in iedere gelovige afzonderlijk en de vruchten van heiligheid en edelmoedigheid die er het gevolg van zijn, voegen wij een nieuwe fundamentele voorwaarde toe, waardoor wij de band onder elkaar kunnen versterken, namelijk de innerlijke omkeer 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 7: daardoor horen en volbrengen wij iedere dag met steeds grotere volgzaamheid, wat de Geest van ons verlangt. Zonder deze telkens hernieuwde inspanning van trouw aan de Heilige Geest, door wie wij herschapen worden tot de gelijkenis met de Zoon Vgl. 2 Kor. 3, 18 , kan er geen hechte en ware broederschap bestaan. Want daar wij- inderdaad in de Zoon kinderen van God zijn geworden (1 Joh. 3, 1-2), zijn we werkelijk elkaars broeders. Immers, hoe nauwer de gemeenschap is die ons met de Vader, het Woord en de Geest verenigt, des te inniger en gemakkelijker zullen wij de onderlinge broederliefde kunnen versterken. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 7
Overigens stelt deze inspanning tot heiligheid het gehele gemeenschappelijk erfgoed in werking, waarover wij melding hebben gemaakt en waarover het Tweede Vaticaans Concilie uitvoeriger heeft willen spreken. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 13-18 Door deze hulpmiddelen worden wij geholpen, door deze band van broederschap worden wij verbonden, als wij uit het geloof weten, dat wij die ernaar streven om Christus te grijpen (Fil. 3, 12) door zulk een wolk van getuigen worden omringd Vgl. Hebr. 12, 1 , onder wie vooral alle martelaren van ons gemeenschappelijk geloof dienen te worden gerekend, die, zoals gij in uw brief waarin u ons uw bezoek hebt aangekondigd zo hoffelijk hebt te kennen gegeven, het mooiste sieraad vormen van de Kerk van Rome! Al die heiligen uit het oosten en het westen zijn hier met ons, zij verblijden zich en zij smeken Hem die dit 'bewonderenswaardige werk is begonnen het ook te voltooien. Al deze heiligen die onder ontelbare moeilijkheden, smarten, bekoringen hebben volgehouden, doordat zij, om zo te zeggen, de Onzichtbare zagen Vgl. Hebr. 11, 27 , leren ons door hun voorbeelden op deze weg verder te gaan en ons voorwaarts te werpen Vgl. Fil. 3, 13 , het oog gevestigd op Jezus, grondslag en voleinding van het geloof (Hebr. 12, 2).
Brengen wij dit alles niet in herinnering en heeft dit geen mystieke betekenis vooral omdat gij hierheen gekomen zijt, nu de westerse kerk het feest gaat vieren van alle heiligen, van die grote menigte die niemand tellen kan, uit alle rassen en stammen en volken en talen? Vgl. Openb. 7, 9 De ogen van het geloof gericht op deze toeloop van uitverkorenen van het volk dat Christus omgeeft, die uit de dood verrezen is en eervol aan de rechterhand van de Vader zit, met elkaar verbonden door een broederlijke liefde die niemand vermag te verbreken, aangespoord door het gemeenschappelijk verlangen te gehoorzamen aan datgene wat de Geest van onze kerken vraagt, bemoedigd door de enige hoop, die sterker is dan alle obstakels, gaan wij voort in de naam des Heren.