H. Paus Paulus VI - 27 oktober 1967
Dit jaar, waarin wij het negentiende eeuwfeest vieren van de marteldood van de heiligen Petrus en Paulus als het krachtigste bewijs van hun geloof, hun liefde Vgl. Joh. 15, 13 en hun hoop, wijden wij dan ook aan de vernieuwing en de beoefening van het geloof. Want wat zou immers de vernieuwing zijn, als zij niet zou leiden tot een intenser belijden van het geloof, tot een grotere vurigheid in de liefde; tot een sterkere zekerheid van de hoop? Wat zou de vernieuwing zijn, als zij ons niet zou opwekken tot geloof in deze innige eenheid die onder ons verwezenlijkt wordt door dezelfde gehoorzaamheid aan het evangelie van Christus, door dezelfde sacramenten en vooral door hetzelfde Doopsel en hetzelfde Priesterschap, door de viering van dezelfde Eucharistie, het ene offer van Christus, en door hetzelfde episcopaat dat wij van de apostelen hebben ontvangen om het volk van God te besturen, om het te leiden tot de Heer en om het zijn woord te verkondigen? Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 15-17 Dit zijn even zovele wegen waarvan de Heilige Geest zich bedient om ons in staat te stellen uit geheel ons hart te streven naar de volheid van die eenheid welke reeds overvloedig is maar nog niet voltooid en waardoor wij, met elkaar in het mysterie van de Kerk worden verbonden.