Robertus Kard. Sarah - 11 februari 2018
Het water en het bloed dat ontsprongen aan het hart van Christus, een teken van zijn verlossend offer, blijven sacramenteel de Kerk leven geven door het Doopsel en de Eucharistie. In deze wonderbaarlijke gemeenschap, die tussen Verlosser en verlosten altijd moet worden gevoed, heeft de allerheiligste Maria haar moederlijke zending te volbrengen. Hieraan herinnert de passage in het Evangelie van Joh. 19, 25-34 (Joh. 19, 25-34), reeds aangegeven in de Mis van de nieuwe gedachtenis - samen met de lezingen uit Gen. 3 (Gen. 3, 9-15.20) en Hand. 1 (Hand. 1, 12-14) - en in de votiefmis “de Sancta Maria Ecclesiae Matre”, goedgekeurd door de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst in 1973 met het oog op het Heilig Jaar van de Verzoening 1975. vgl. Notitiae 1973, pp. 382-383
De liturgische herdenking van het kerkelijke moederschap van Maria had dus al een plaats gevonden onder de votiefmissen in de Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten
Missale Romanum
Editio typica tertio emendata 2002/2008 (6 oktober 2008). Vervolgens was er gedurende het pontificaat van de heilige Johannes Paulus II de mogelijkheid, toegestaan aan de bisschoppenconferenties, de titel “Moeder van de Kerk” toe te voegen aan de Litanieën van Loreto vgl. Notitiae 1980, p. 159; en ter gelegenheid van het Mariajaar publiceerde de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst andere formulieren voor votiefmissen onder de titel van Maria, Moeder en beeld van de Kerk in de Collectio missarum de Beata Maria Virgine. Het opnemen van de viering van “Moeder van de Kerk” was in de loop der eeuwen ook toegestaan in de kalender van sommige landen, zoals Polen en Argentinië op de maandag na Pinksteren; op andere data was zij opgenomen in bijzondere plaatsen zoals de Basiliek van St. Pieter, waar de afkondiging van haar titel door Paulus VI plaatsvond, evenals in het eigene van religieuze ordes en congregaties.