Robertus Kard. Sarah - 11 februari 2018
De reden van de viering wordt kort beschreven in hetzelfde decreet, dat herinnert aan de ontwikkeling van de aan Maria voorbehouden liturgische verering die heeft plaats gevonden ten gevolge van een beter begrip van haar tegenwoordigheid “in het mysterie van Christus en de Kerk”, zoals hoofdstuk VIII van 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964) van het Tweede Vaticaans Concilie heeft uiteengezet. De zalige Paulus VI wilde immers bij het promulgeren van de constitutie van het Concilie op 21 november 1964 doelbewust plechtig aan Maria de titel van “Moeder van de Kerk” toekennen. Vgl. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Sluiting van de Derde Zittingsperiode van het Tweede Vaticaans Concilie, Post Duos Menses (21 nov 1964), 27. (Red.) Het gevoelen van het christenvolk had in een tweeduizendjarige geschiedenis had op verschillende wijze de band van kinderen die de leerlingen van Christus innig verenigt met zijn allerheiligste Moeder, begrepen. Van deze band legt de evangelist Johannes uitdrukkelijke getuigenis af, wanneer hij het testament van de aan het kruis stervende Jezus weergeeft. Vgl. Joh. 19, 26-27
Na Zijn eigen Moeder aan de leerlingen en hen aan Zijn Moeder te hebben toevertrouwd, “wetende dat nu alles was volbracht”, “gaf Jezus”, stervend, “de geest”, met het oog op het leven van de Kerk, zijn mystiek lichaam, “uit de zijde van de ingeslapen Christus op het kruis werd het wonderbare sacrament van heel de Kerk geboren”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 5