11 oktober 1551
Weliswaar heeft het allerheiligste Sacrament van de Eucharistie gemeen met de andere Sacramenten, dat zij een teken is van een heilige zaak (rei) en de zichtbare gestalte van de onzichtbare genade, maar in haar bevindt zich het verhevene en éénmalige, dat de overige Sacramenten eerst dan de kracht hebben om te heiligen, wanneer ze door iemand worden gebruikt. In de Eucharistie echter is de Bewerker van heiligheid zelf, nog voor het gebruik.
De apostelen hebben immers de Eucharistie nog niet uit de hand van de Heer ontvangen Vgl. Mt. 26, 26 Vgl. Mc. 14, 22 , wanneer Hij zelf waarachtig bevestigde: dat het Zijn Lichaam is, wat Hij aanbood. Dit geloof is steeds in de Kerk aanwezig geweest, dat terstond na de consecratie het ware Lichaam en Bloed van onze Heer onder de gedaante van brood en wijn met Zijn ziel en godheid er is. Nu echter het Lichaam onder de gedaante van brood, het Bloed onder de gedaante van wijn, door de kracht van de woorden. Hetzelfde Lichaam echter onder de gedaante van wijn en het Bloed onder de gedaante van brood en de ziel onder de gedaante van beide, uit kracht van de natuurlijke verbinding (conexionis) en begeleiding (concommitantiae), waardoor de delen van Christus de Heer, die reeds van de dood is opgestaan en niet meer kan sterven Vgl. Rom. 6, 9 onder elkaar gekoppeld worden, vervolgens, de godheid wegens haar wonderbare hypostatische vereniging, met Zijn Lichaam en Zijn ziel. Canon 1 Canon
Derhalve is het geheel waar, dat evenveel onder één van beide gedaanten als onder beide wordt bevat. Immers, geheel en volledig is Christus tegenwoordig onder de gedaante van brood en onder de gedaante van ieder deeltje brood zonder onderscheid, alsook onder de gedaante van wijn en ook onder haar delen. Canon 3