
11 oktober 1551
Als iemand zegt:
in het heilig sacrament van de Eucharistie moet Christus, de eniggeboren Zoon van God, niet met de uiterlijke godsverering aanbeden worden, en daardoor noch met een bijzondere feestelijk viering vereerd worden, noch volgens de vereringswaardige en algemene rite en gewoonten van de heilige Kerk in processies feestelijk worden rondgedragen, of voor het volk uitgesteld om het (sacrament) te aanbidden of te zeggen dat haar aanbidders afgodendienaars zijn,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
het is niet geoorloofd om de heilige Eucharistie op een heilige plaats te bewaren, maar moet na de consecratie terstond aan de aanwezigen uitgedeeld worden, of het is niet geoorloofd dat zij (de Eucharistie) op eerbiedwaardige wijze naar de zieken wordt gebracht,
hij zij verdoemd.