Paus Franciscus - 3 januari 2018
Dierbare broeders en zusters, goedendag!
Bij het hernemen van de catecheses over de Eucharistieviering geven we vandaag, in de context van de openingsritus, aandacht aan de schuldbelijdenis. Door zijn soberheid, bevordert hij die houding die men moet aannemen om op waardige wijze de heilige geheimen te vieren, dat wil zeggen: door voor God en de broeders onze zonden te belijden en te erkennen dat we zondaars zijn. De uitnodiging van de priester richt zich tot heel de biddende gemeenschap, want allen zijn we zondaars. Wat zou de Heer kunnen schenken aan wie in zijn hart al vol is van zichzelf, van het eigen welslagen? Niets, want wie verwaand is, kan geen vergiffenis ontvangen, omdat men zo vol is van zijn zogenaamde gerechtigheid. Denken we maar aan de parabel van de Farizeeër en de tollenaar, waarin alleen de tweede – de tollenaar – gerechtvaardigd, dat wil zeggen van zonden ontslagen, naar huis gaat. Vgl. Lc. 18, 9-14 Wie bewust is van zijn eigen falen en nederig de ogen neerslaat, voelt dat de medelijdende blik van God op je rust. We weten uit ervaring dat slechts wie vergissingen toegeeft en verontschuldiging aanbiedt, kan rekenen op het begrip en de vergiffenis van de anderen.
In stilte luisteren naar de stem van het geweten stelt ons in staat te erkennen dat onze gedachten ver verwijderd zijn van de gedachten van God, dat onze woorden en onze daden vaak werelds zijn en geleid worden door keuzen die ingaan tegen het Evangelie. Om die reden doen we als gemeenschap, bij het begin van de Mis, de schuldbelijdenis via een formule van algemene belijdenis die in de eerste persoon enkelvoud wordt uitgesproken. Ieder belijdt voor God en de broeders “ik heb gezondigd in woord en gedachte, in doen en laten”. Inderdaad, ook in “laten”, dat wil zeggen door nagelaten te hebben het goede te doen dat ik had kunnen doen. Vaak voelen we ons groot, want – dat zeggen we – “ik heb aan niemand kwaad berokkend”. In werkelijkheid volstaat het niet aan de naaste geen kwaad te doen. Het komt er op aan het goede te doen en zo de gelegenheden te baat te nemen een waarachtig getuigenis af te leggen van het feit dat we leerlingen van Jezus zijn. Het is goed te beklemtonen dat we voor God en de broeders belijden zondaars te zijn. Zo verstaan we de draagwijdte van de zonde die ons van God verwijdert en ons afscheidt van onze broeders en omgekeerd. De zonde breekt, verbreekt de relatie met God en breekt de verhouding tot de broeders, de verhouding in het gezin, in de samenleving, in de gemeenschap. Zonde breekt altijd, brengt scheiding, verdeelt.
De woorden die we met de mond zeggen worden begeleid door het gebaar van zich op de borst te slaan om aan te geven dat ik door eigen schuld en niet door die van anderen heb gezondigd. Het gebeurt immers vaak dat we uit angst of schaamte de anderen met de vinger wijzen om ze te beschuldigingen. Het vraagt veel, om toe te geven dat je schuldig bent. Maar, dit oprecht uitspreken, doet ons goed. Ik herinner mij een anekdote, verteld door een oude missionaris, over een vrouw die ging biechten en begon met de vergissing van haar echtgenoot op te noemen; daarna volgden die van de schoonmoeder en tenslotte die van de buren. Op een gegeven ogenblik zei de biechtvader: “Mevrouw ben je klaar? Goed zo, nu je de zonden van de anderen hebt genoemd, begin dan maar met die van jou”. Je eigen zonden noemen.
Na de belijdenis van de zonden smeken we de heilige maagd Maria, de engelen en de heiligen voor ons tot de Heer te bidden. Ook op dit punt is de gemeenschap van de heiligen kostbaar. De voorspraak van deze “kinderen der kerk, in wie Gij ons, zwakke mensen, een steun en voorbeeld schenkt” Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Editio typica tertio emendata 2002/2008, Missale Romanum (6 okt 2008). prefatie van Allerheiligen is ons tot steun op de weg naar de volledige gemeenschap met God, wanneer de zonde definitief wordt vernietigd.
Naast het “Ik belijd” kan men de schuldbelijdenis ook met andere woorden doen, bijvoorbeeld: “Heer, ontferm U over ons. Wij hebben gezondigd. Toon ons Heer uw barmhartigheid. En schenk ons uw heil.” Vgl. Ps. 123, 3 Vgl. Ps. 85, 8 Vgl. Jer. 14, 20 Op zondag kan men ook de besprenkeling met water doen ter herinnering aan het Doopsel Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Algemeen Statuut van het Romeins Missaal - Editio typica tertio 2002 / emendata 2008, Institutio Generalis Missalis Romani (18 mrt 2002), 51, dat alle zonden uitwist. Men kan ook, als onderdeel van de schuldbelijdenis het Kyrie eleison zingen, een oude Griekse verwoording van de aanroeping van de Heer – Kyrios – om zijn barmhartigheid af te smeken. Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Algemeen Statuut van het Romeins Missaal - Editio typica tertio 2002 / emendata 2008, Institutio Generalis Missalis Romani (18 mrt 2002), 52
De Heilige Schrift geeft ons schitterende voorbeelden van “boetelingen” die, na de zonde te hebben bedreven in zichzelf keren en de moed opbrengen het masker af te werpen en zich open te stellen voor de genade die het hart vernieuwt. We denken aan koning David en aan de woorden die aan hem worden toegeschreven in de Psalm: “Wees mij genadig, God die liefde is. U, grenzeloze barmhartigheid, wis uit wat ik heb misdaan” (Ps. 51, 3). We denken aan de verloren zoon die naar de vader terugkeert; of aan de bede van de tollenaar “O God, genade voor een arme zondaar” (Lc. 18, 13). We denken ook aan de heilige Petrus, aan Zacheüs, aan de Samaritaanse vrouw. Bewust worden van de broosheid van het stof waaruit we zijn gemaakt, is een ervaring die ons sterk maakt. Terwijl ze ons doet rekening houden met onze zwakheid, opent ze ons hart om beroep te doen op de barmhartigheid van God die omvormt en bekeert. Dat is wat wij doen in de schuldbelijdenis bij het begin van de Mis.