28 oktober 1965
Overeenkomstig ieders aanleg en ontwikkeling zal men met zorg onderzoeken of de kandidaten de juiste bedoeling hebben, of zij vrij zijn, of zij de nodige geestelijke, morele en intellectuele geschiktheid bezitten en een voldoende fysieke en psychische gezondheid genieten, waarbij men ook dient te letten op een eventuele erfelijke aanleg. Ook moet men nagaan, of de kandidaten in staat zullen zijn, de lasten van het priesterschap te dragen en de pastorale taken uit te oefenen. Vgl. Paus Pius XII, Apostolische Exhortatie, Aan geheel de geestelijkheid in vrede de na te streven heiligheid van het priesterlijk leven, Menti Nostrae (23 sept 1950), 74 Vgl. Congregatie voor de Sacramenten, Circulaire over eisen aangaande priesterkandidaten, Magna equidem (27 dec 1935), 83. A.A.S. 28 (1936) 41 (Eccl. Doc. 0146, n. 83, blz. 71-72)
In heel het proces van selectie en onderzoek van de seminaristen zij men altijd streng, al zou de priesternood ook nog zo groot zijn Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Katholieke priesterschap, Ad Catholici Sacerdotii fastigium (20 dec 1935), 83 , want God zal het zijn Kerk nooit aan priesters laten ontbreken, als men alleen maar waardige kandidaten tot de wijdingen toelaat, en anderen, die niet geschikt zijn, tijdig en op vaderlijke wijze in een andere richting stuurt en hen helpt om zich, in het besef van hun christelijke roeping, met alle krachten te wijden aan het lekenapostolaat.