Franjo Kardinaal Seper - 15 januari 1971
Volgens het voorschrift dat in n. 12 van het motu proprio 'H. Paus Paulus VI - Motu Proprio
Integrae servandae
Wijziging van de naam en ordening van het Heilig Officie
(7 december 1965)' van 7 december 1965 ligt vervat, stelt de Heilige Congregatie voor de geloofsleer bij dezen de volgende 'Procedure voor het onderzoek van leerstellingen' vast die door deze publicatie rechtskracht verkrijgt:
De boeken en andere gedrukte uitgaven of de mondeling gehouden voordrachten waarvan de inhoud onder de bevoegdheid van de Heilige Congregatie voor de geloofsleer valt, worden voorgelegd aan de vergadering van stafleden en hogere ambtenaren die elke zaterdag bijeenkomt. Wanneer de onderhavige opvatting een duidelijke en zekere geloofsdwaling bevat en wanneer tegelijkertijd uit de verspreiding ervan voor de gelovigen onmiddellijk kwaad kan voortkomen of al is voortgekomen, kan de vergadering besluiten de buitengewone procedure te volgen, dat wil zeggen, dat de belanghebbende ordinarius of ordinarii terstond op de hoogte worden gesteld en de auteur er door zijn eigen ordinarius toe wordt uitgenodigd zijn dwaling te corrigeren. Na het antwoord van de ordinarius of ordinarii te hebben ontvangen, neemt de gewone congregatie de besluiten waarover in de onderstaande artikelen 16, 17 en 18 wordt gesproken.
Evenzo besluit de vergadering, of het nodig is bepaalde geschriften of voordrachten op de gebruikelijke wijze aan een nauwkeuriger onderzoek te onderwerpen; mocht dit het geval zijn, dan benoemt de vergadering twee deskundigen om een rapport voor te bereiden alsmede een referent 'pro auctore', Ook beslist de vergadering, of de belanghebbende ordinarius of ordinarii terstond op de hoogte moet worden gesteld ofwel eerst na afloop van het onderzoek.
Zij wier taak het is 'het rapport' op te stellen, gaan in het oorspronkelijke werk van de auteur na, of het met de goddelijke openbaring en met het leergezag van de Kerk in overeenstemming is; zij geven een oordeel over de inhoud ervan en kunnen eventueel een handelwijze voorstellen.
De kardinaal-prefect, de secretaris en, bij hun afwezigheid, de onder-secretaris kunnen in noodgeval een van de consultoren om een rapport vragen; maar alleen de vergadering wijst een deskundige 'met bijzondere opdracht' aan.
Het rapport wordt samen met het ambtelijk verslag, waarin alle elementen voor een juiste beoordeling van het onderhavig geval en de voorgeschiedenis ervan liggen vervat, ter perse gelegd; vervolgens worden de documenten gedrukt die tot een dieper inzicht in het vraagstuk kunnen leiden, met name binnen de theologische context ervan.
Bovengenoemd verslag en rapport worden aan de referent 'pro auctore' overhandigd; deze bezit bovendien het recht alle documenten in te zien die de heilige congregatie over deze zaak bezit. De taak van de referent 'pro auctore' is het: in een geest van waarheid de positieve aspecten van de leer en de verdiensten van de auteur naar voren te brengen; mee te werken aan een juiste en waarachtige interpretatie van de auteur in de theologische en algemene context; antwoord te geven op de opmerkingen van de andere referenten en de consultoren; een oordeel uit te spreken over de invloed van de opvattingen van de auteur.
Ditzelfde verslag en rapport alsmede de andere documenten worden tenminste een week vóór de raadszitting der consultoren waarin over deze zaak zal worden gesproken aan de consultoren overhandigd.
De discussie in de raadszitting der consultoren begint met een uiteenzetting door de referent 'pro auctore'. Daarna brengt elke consultor mondeling of schriftelijk zijn gevoelen tot uiting over de inhoud van de onderzochte tekst; vervolgens kan de referent 'pro auctore' het woord vragen om op de aanmerkingen antwoord te geven of de zaak duidelijker te maken; wanneer de consultoren tenslotte hun stem uitbrengen, verlaat hij de vergaderruimte. Na afloop van de discussie zal de uitslag van de stemming worden voorgelezen en door de consultoren worden goedgekeurd.
Vervolgens zal heel het verslag, met inbegrip van de uitslag van de stemming der consultoren, het rapport 'pro auctore' en de notulen van de discussie, aan de gewone congregatie van kardinalen van de Heilige Congregatie voor de geloofsleer worden meegedeeld, en wel tenminste een week vóórdat de leden ervan over deze zaak zullen discussiëren; elk van de zeven buiten Rome wonende bisschoppen die van deze congregatie lid zijn, zijn volkomen gerechtigd om aan de gewone congregatie deel te nemen.
Voorzitter van de gewone congregatie is de kardinaalprefect, die de zaak voorlegt en er zijn gevoelen over geeft; daarna komen de anderen in de gewone volgorde, De onder-secretaris houdt aantekening van hun mening, die na de discussie en stemming dient te worden voorgelezen en goedgekeurd.
Zo gauw de kardinaal-prefect of de secretaris tot de paus worden toegelaten, leggen zij hem deze besluiten ter goedkeuring voor.
Wanneer het onderzoek geen dwalende of gevaarlijke opvattingen in de hierboven in artikel 2 bedoelde zin uitwijst, wordt hiervan aan de ordinarius kennisgegeven, indien hij tevens van het onderzoek op de hoogte is gesteld. Wanneer in de loop van het onderzoek echter dwalende of gevaarlijke opvattingen worden gevonden, wordt dit aan de ordinarius van de auteur of aan de belanghebbende ordinarii meegedeeld.
De als dwalend of gevaarlijk beschouwde opvattingen worden aan de auteur meegedeeld, zodat hij één maand de tijd heeft om schriftelijk antwoord te geven. Mocht een gesprek daarop nodig blijken, dan zal de auteur tot een persoonlijk onderhoud met vertegenwoordigers van de heilige congregatie worden uitgenodigd.
De gedelegeerden moeten minstens een samenvattend verslag van het onderhoud opstellen en samen met de auteur ondertekenen.
Zowel het geschreven antwoord van de auteur als eventueel het verslag van dit onderhoud zullen aan de gewone congregatie worden voorgelegd, opdat zij een beslissing kan nemen. Wanneer het geschreven antwoord van de auteur of het onderhoud echter nieuwe leerstellige elementen zouden opleveren die een nader onderzoek zouden eisen, zullen antwoord of samenvatting eerst aan de raad van consultoren worden voorgelegd.
Wanneer de auteur echter geen antwoord geeft en evenmin op het onderhoud verschijnt, wanneer hij daartoe is uitgenodigd, zal de gewone congregatie de besluiten nemen die nodig zullen zijn.
Ook beslist de gewone congregatie, of en in hoeverre de uitslag van het onderzoek openbaar zal worden gemaakt.
De besluiten van de gewone congregatie worden aan de Paus ter goedkeuring voorgelegd en vervolgens aan de ordinarius van de auteur meegedeeld.
Tijdens de audiëntie die hij op 8 januari 1971 aan de hierna te noemen kardinaal-prefect van deze heilige congregatie heeft toegestaan, heeft Paus Paulus VI dit reglement bekrachtigd, goedgekeurd en ter publicatie vrijgegeven.
Rome, 15 januari 1971.
KARD, FRANC, SEPER,
prefect
+ Paulus Philippe,
secretaris