13 januari 1547
Als iemand zegt:
dat de ontvangen gerechtigheid niet behouden wordt en zelfs niet vermeerderd voor God door goede werken, maar dat deze werken alleen maar vruchten en tekenen zijn van de verworven rechtvaardiging, niet ook de oorzaak van haar vermeerdering,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
de goede werken van de gerechtvaardigde mens zijn op die manier gaven van God, dat zij niet uit de goede diensten van die gerechtvaardigde zelf zijn, of die gerechtvaardigde verkrijgt, met de goede werken, welke door hem door Gods genade en de verdienste van Christus (van Wie hij een levend lidmaat is) werden gedaan, niet werkelijk een vermeerdering van genade, het eeuwig leven, en (in zoverre hij in staat van genade gestorven is) het verwerven van eeuwig leven, alsook de vermeerdering van eeuwige glorie,
hij zij verdoemd.