13 januari 1547
Als iemand zegt:
dat de éénmaal gerechtvaardigde, niet meer kan zondigen Red.: Gedoeld wordt op de dwalingen van Jovinians ten aanzien van begijnen, en ook niet de genade verliezen, en dat daarom hij die valt en zondigt, nooit werkelijk gerechtvaardigd geweest is, of zelfs omgekeerd, hij zou in het gehele leven alle zonden, ook de dagelijkse zonden kunnen vermijden, als niet door een speciaal voorrecht van God, zoals de Kerk houdt met betrekking tot de zalige Maagd,
hij zij verdoemd.
Als iemand zegt:
de rechtvaardige begaat in ieder goed werk tenminste een dagelijkse zonde (of wat nog onverdragelijker is) , een doodzonde, en verdient daarom de eeuwige straffen en hij wordt alleen maar daarom niet veroordeeld, omdat God die goede werken niet tot veroordeling aanrekent,
hij zij verdoemd. Vgl. Paus Leo X, Bul, Over de dwalingen van Martin Luther, Exsurge Domine (15 juni 1520), 31
Als iemand zegt:
er is geen doodzonde, behalve het ongeloof. Of de ontvangen genade wordt verloren, door geen andere, nog zo zware en grote zonde, uitgezonderd het ongeloof,
hij zij verdoemd.