De heilige maagd Maria is Moeder van de Kerk in de orde van de genade, omdat zij Jezus ter wereld heeft gebracht, de Zoon van God, Hoofd van het lichaam dat de Kerk is. Bij zijn sterven aan het kruis heeft Jezus haar aan de leerling als Moeder aangewezen met deze woorden: “Zie daar, uw Moeder” (Joh. 19, 27).
Na de Hemelvaart van haar Zoon helpt zij de eerstelingen van de Kerk met haar gebeden. Ook na haar tenhemelopneming gaat zij door met ten beste te spreken voor haar kinderen, met voor allen een voorbeeld in geloof en liefde te zijn, en met het uitoefenen op hen van een heilzame invloed, die voortvloeit uit de overvloed van Christus’ verdiensten. De gelovigen zien in haar een beeld van en een vooruitlopen op de verrijzenis die hen wacht, en roepen haar aan als voorspreekster, helpster, bijstand en middelares.
Dat is een bijzondere eredienst, maar verschilt wezenlijk van de eredienst van aanbidding, die alleen aan de heilige Drie-eenheid wordt gebracht. Deze eredienst van speciale verering vindt haar bijzondere uitdrukking in de liturgische feesten die aan de Moeder van God gewijd zijn, en in het gebed tot Maria, zoals de rozenkrans, die een samenvatting is van heel het evangelie.
Wanneer de Kerk naar Maria kijkt, die geheel heilig is en reeds met ziel en lichaam verheerlijkt, beschouwt zij in haar, wat zij zelf op aarde geroepen is te zijn, en wat zij zal zijn in het hemels vaderland.