Deze uitdrukking betekent op vóór alles de gemeenschappelijk deelname van alle leden van de Kerk aan de heilige zaken (sancta): het geloof, de Sacramenten, vooral de Eucharistie, de charismata en de andere geestelijke gaven. Deze gemeenschap wortelt in de liefde die “niet zichzelf zoekt” (1 Kor. 13, 5), maar die de gelovige er toe beweegt “alles gemeenschappelijk” (Hand. 4, 32) te bezitten, ook de eigen materiële goederen, ten dienste van de armen.
Deze uitdrukking slaat ook op de gemeenschap die er is onder de heilige personen (sancti): dat wil zeggen onder hen die door de genade verenigd zijn met de gestorven en verrezen Christus. Sommigen zijn pelgrims hier op aarde op; anderen zijn uit dit leven heengegaan en zijn aan hun loutering bezig, daarbij geholpen door onze gebeden; anderen tenslotte genieten reeds van de heerlijkheid van God en spreken voor ons ten beste. Allen tezamen vormen in Christus één gezin, de Kerk, tot lof en heerlijkheid van de Drie-eenheid.