28 juni 2005
De Kerk is het volk van God, omdat het God heeft behaagd de mensen niet afzonderlijk te heiligen en te redden, maar door hen tot één enkel volk te maken, verenigd in de eenheid van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.
Dit volk, waarvan men lid wordt door het geloof in Christus en door het Doopsel, heeft als oorsprong God de Vader, als hoofd Jezus Christus, als levensvorm de waardigheid en de vrijheid van de kinderen Gods, als wet het nieuwe gebod van de liefde, als zending de opdracht om het zout der aarde en het licht der wereld te zijn, en als doel het Rijk van God, dat op aarde reeds begonnen is. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9
Het volk van God deelt in de priesterlijke taak van Christus, in zoverre de gedoopten door de Heilige Geest gewijd worden om geestelijke offers op te dragen; het deelt in zijn profetische taak in zoverre het door de bovennatuurlijke geloofszin onwankelbaar het geloof aanhangt, verdiept en ervan getuigt; het deelt in de koninklijke taak door de dienstbaarheid, in navolging van Christus, Koning van het heelal, die zich tot dienaar maakte van allen, bovenal van de armen en de lijdenden.
Door de Heilige Geest verenigt de gestorven en verrezen Christus zijn gelovigen innig met zichzelf. op deze manier zijn de Christengelovigen, die bovenal door de Eucharistie nauw met Hem verbonden zijn, ook onderling in liefde verenigd, door samen één Lichaam te vormen, de Kerk, waarvan de eenheid zich verwerkelijkt in de verscheidenheid van ledematen en functies.
Omdat de heilige Geest in het lichaam woont dat de Kerk is: in zijn Hoofd en in zijn ledematen; bovendien bouwt Hij de Kerk op in de liefde, door het woord van God, de sacramenten, de deugden en de charismata.
"Wat onze geest, ik bedoel onze ziel, is voor onze ledematen,
dat is de heilige Geest voor de ledematen van Christus,
voor het lichaam van Christus dat de Kerk is”
(H. Augustinus).