Tegelijk met de persoonlijke roeping tot de zaligheid heeft de mens de sociale dimensie als wezenlijk bestanddeel van zijn natuur en zijn roeping. Alle mensen zijn in feite tot het zelfde doel geroepen: God zelf; er bestaat een zekere gelijkenis tussen de gemeenschap van de goddelijke personen en de broederlijkheid die de mensen onder elkaar moeten stichten in de waarheid en in de liefde; de liefde tot de naaste is niet te scheiden van de liefde tot God.
Beginsel, subject en doel van alle sociale instellingen is en moet zijn: de menselijke persoon. Sommige samenlevingsvormen, zoals het gezin en de burgerlijke samenleving, zijn voor de menselijke persoon noodzakelijk. Nuttig zijn ook andere verenigingen, zowel binnen de politieke gemeenschappen als op internationaal niveau, met eerbiediging van het beginsel van de subsidiariteit.
Dit beginsel houdt in dat een hogere instantie niet de taken mag overnemen van een lagere instantie, door haar bevoegdheden te ontnemen, maar haar veeleer moet ondersteunen in geval van noodzaak.
Zij vraagt de rechtvaardigheid en de juiste hiërarchie van waarden te eerbiedigen, evenals de materiële en instinctieve dimensies onder te ordenen aan de innerlijke en geestelijke dimensies. Vooral daar, waar de zonde het sociale klimaat bederft, moet men een beroep doen op de bekering van de harten en op de genade van God, om sociale veranderingen te verkrijgen, die werkelijk ten dienste staan van iedere persoon en van heel de persoon. De liefde, die eist dat de rechtvaardigheid wordt beoefend en die daartoe in staat stelt, is het grootste sociale gebod.