28 juni 2005
In het begin van de Handelingen van de Apostelen staat, dat in de eerste gemeenschap van Jeruzalem de gelovigen - gevormd in het gebedsleven door de Heilige Geest, “zich ernstig toelegden op de leer van de apostelen, trouw bleven aan het gemeenschappelijk leven, en ijverig in het breken van het brood en in het gebed” (Hand. 2, 42).
De Heilige Geest, als de innerlijke Leraar van het christelijk gebed, vormt de Kerk tot het leven van gebed, en doet haar steeds dieper binnengaan in de beschouwing van en de vereniging met het ondoorgrondelijke mysterie van Christus. De vormen van gebed zoals deze zijn uitgedrukt in de apostolische en canonieke geschriften, blijven regelgevend voor het christelijke gebed.
Dat zijn: zegening en aanbidding, smeekgebed en voorspraak, dankzegging en lofprijzing. De Eucharistie bevat alle vormen van gebed en brengt deze tot uitdrukking.
De aanbidding is het zich ter aarde werpen van de mens, die zich als schepsel erkent ten overstaan van zijn drie maal heilige Schepper.
Het kan een vraag om vergeving zijn, of ook een nederig en vertrouwvol vragen om al wat wij nodig hebben, geestelijk zowel als materieel. Maar ons verlangen moet allereerst uitgaan naar de komst van het Rijk.
De voorspraak bestaat in een vragen ten gunste van een ander. Het maakt ons gelijkvormig met het bidden van Jezus en verenigt ons met Hem, die bij de Vader voorspreker is voor alle mensen, in het bijzonder voor de zondaars. De voorspraak moet zelfs onze vijanden omvatten.
De Kerk brengt onophoudelijk dank aan God, vooral wanneer zij de Eucharistie viert, waarin Christus haar doet delen in zijn dankzegging aan de Vader. Elk gebeuren wordt voor de Christen motief tot dankzegging.
De lofprijzing is de gebedsvorm die het meest rechtstreeks God als God erkent. Zij is geheel en al belangeloos: zij bezingt God om Hem zelf, en verheerlijkt Hem omdat Hij is.