
28 juni 2005
Het gebed van Jezus tijdens zijn doodsangst in de hof van Getsemane, en ook zijn laatste woorden aan het kruis, openbaren de diepte van zijn gebed als Zoon: Jezus brengt het liefdesplan van de Vader tot vervulling, en neemt alle angsten van de mensheid op zich, alle vragen en voorspraken van de heilsgeschiedenis. Hij legt ze voor aan de Vader, die ze aanneemt en verhoort, op een manier die iedere hoop overstijgt, door Hem uit de doden te doen verrijzen.
Jezus leert ons bidden, niet alleen door het gebed van het Onze Vader, maar ook wanneer Hij zelf bidt. Op deze wijze laat Hij ons behalve de inhoud ook de gesteltenissen voor het ware gebed zien:
Dit is het gebed in de naam van Jezus, onze Middelaar bij de Vader.
Ons gebed is werkzaam omdat het in geloof verenigd is met dat van Jezus. In Hem wordt het christelijk gebed gemeenschap van liefde met de Vader. Dan kunnen we onze vragen aan God voorleggen en verhoord worden: “Vraagt, en gij zult verkrijgen, opdat uw vreugde volkomen zal zijn” (Joh. 16, 24).
Het gebed van Maria wordt gekenmerkt door haar geloof en door de edelmoedig offergave van heel haar wezen aan God. De Moeder van Jezus is ook de nieuwe Eva, de “Moeder van de levenden”. Zij bidt Jezus, haar Zoon, om wat de mensen nodig hebben.
Behalve de voorspraak van Maria te Kana in Galilea, levert het evangelie ons ook het Magnificat (Lc. 1, 46-55), dat het lied is van de Moeder van God en van de Kerk, de vreugdevolle dank die aan het hart van de armen ontspringt, omdat hun hoop werd verwezenlijkt door de vervulling van de goddelijke beloften.