Een daad is moreel goed wanneer zij tegelijkertijd de goedheid veronderstelt van het object, het doel en de omstandigheden. Het gekozen object kan op zichzelf de handeling als geheel slecht maken, ook als de intentie goed is. Het is niet geoorloofd het kwade te doen, opdat er iets goeds uit voortkomt. Een slecht doel kan een handeling bederven, ook al is haar object op zichzelf goed. Een goed doel daarentegen maakt een gedraging niet goed, die door haar object slecht is, in zoverre het doel niet de middelen rechtvaardigt. De omstandigheden kunnen de verantwoordelijkheid verminderen of vergroten van wie handelt, maar ze kunnen niet de morele kwaliteit van de daden zelf veranderen: nooit maken zij een op zich zelf slechte daad goed.