God zelf heeft, door de mens naar zijn beeld te scheppen, in zijn hart het verlangen gegrift om Hem te zien. Ook al wordt dit verlangen dikwijls miskend, God houdt niet op de mens naar zich toe te trekken, opdat hij leeft, en in Hem die volheid vindt van waarheid en geluk, waarnaar hij zonder ophouden op zoek is. Van nature en krachtens roeping is de mens dus een godsdienstig wezen, dat in staat is in gemeenschap te treden met God. Deze intieme en vitale band met God, verleent de mens zijn fundamentele waardigheid.
Als hij uitgaat van de schepping, dat wil zeggen van de wereld en van de menselijke persoon, kan de mens, met alleen maar zijn verstand, God met zekerheid kennen als oorsprong en doel van het heelal, en als het hoogste goed, waarheid en oneindige schoonheid.