Achilles kard. Silvestrini - 6 januari 1996
INSTRUCTIE OVER DE TOEPASSING VAN DE LITURGISCHE VOORSCHRIFTEN UIT CANONIEK WETBOEK VAN DE OOSTERSE KERKEN | |||
► | De goddelijke lofprijzing |
In zijn schrijven aan de Efeziërs geeft de apostel Paulus een kader dat wijst op de elementen, die kenmerkend zouden moeten zijn voor de leefwijze van de gelovigen en vooral van hun biddende relatie met God: "Laat u bezielen door de Geest, spreekt elkander toe in psalmen en hymnen en liederen, ingegeven door de Geest, zingt en speelt voor de Heer van ganser harte, zegt altijd voor alles dank aan God de Vader in de naam van onze Heer Jezus Christus" (Ef. 5, 18-20). Het christelijk gebed vindt altijd zijn bron in de Heilige Geest die stromen van levend water schenkt, opwellend uit de verheerlijkte Christus. Vgl. Joh. 7, 38-39 Alleen de Heilige Geest kent de geheimen van God Vgl. 1 Kor. 2, 11 ; Hij alleen weet wat en hoe men moet bidden, en komt ons te hulp in het gebed. Vgl. Rom. 8, 26-27
De gelovige beantwoordt deze gave, is gereed om naar het Woord van God te luisteren en biedt de bereidheid van zijn hart aan om te geloven dat Christus de Zoon van God is, gezonden door de Vader om ons heil te voltooien. Vgl. Joh. 6, 29 De apostel geeft ons de opdracht om de Heer te loven in ons hart, en hij doelt met deze uitdrukking niet alleen op de zetel van onze gevoelens, maar ook op de diepste intimiteit van ieder menselijk wezen, zoals blijkt uit de berisping van Jezus aan degenen die Hem omringden: "Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is ver van Mij" (Mt. 15, 8).
Reeds het Oude Testament roept op om zeven maal per dag te bidden Vgl. Ps. 119, 164 , zodat het gebed de gehele dag beslaat. Hetzelfde gebod wordt met aandrang herhaald in het Nieuwe Testament, waar de Heer ons de noodzaak in herinnering roept om "steeds te bidden en daarin niet te versagen" (Lc. 18, 1).
"Gij moet uzelf niet verwaarlozen, de Heer niet beroven van zijn ledematen, zijn lichaam niet verdelen, zijn ledematen niet verstrooien, bekommernissen van dit leven niet stellen boven het Woord van God, maar dagelijks 's ochtends en 's avonds samenkomen met psalmgezang en gebed in het huis van de Heer?". De goddelijke lofprijzing houdt voortdurend de geest van waakzaamheid levend, vol verlangen naar de wederkomst van de Heer en heiligt de hele dag. Door te herinneren aan de aanwezigheid van de Heer verspreidt ze de genade ervan, doordringt ze het hele bestaan, en voegt ze deze in in het trinitaire leven. Als een waarachtig en ononderbroken gebed overeenkomstig het gebod van de apostel heiligt zij de gelovige binnen de dimensie van de tijd, waarin deze leeft, gedurende de uren, dagen, weken, maanden en jaren. De aanduiding 'goddelijke lofprijzing' - die zelf verwant is met uitdrukkingen die dikwijls worden gebruikt in de Heilige Schrift en de liturgische teksten, zoals 'offer van lof' en 'geestelijk offer' - wordt in sommige Kerken gegeven aan de eredienst die zich uitstrekt over de verschillende uren van de dag en verwijst naar de religieuze dimensie die het leven van de mens omvormt, en hem in persoonlijke gemeenschap brengt met de Drie-eenheid. De unanieme christelijke traditie van Oost en West heeft altijd het monastieke leven in zijn veelvuldige vormen erkend als een bevoorrechte plaats, waarbinnen die religieuze dimensie wordt verwerkelijkt.
De goddelijke lofprijzing vormt voor elke Kerk een school van gebed die onderricht in de oude weg om God te verheerlijken in Christus als één enkel Lichaam in eenheid met zijn Hoofd en naar zijn voorbeeld.
De viering van het getijdengebed is doorweven met de Heilige Schrift, het Woord door God gegeven om "te onderrichten en te weerleggen, te verbeteren en op te voeden tot een rechtschapen leven, zodat de man Gods voor zijn taak berekend is en toegerust voor elk goed werk" (2 Tim. 3, 16-17). De tafel van het Woord is rijkelijk beladen door middel van de lectionaria die Bijbelse teksten verkondigen en op organische wijze rangschikken over de duur van het liturgisch jaar, alsook door de zeer rijke verzameling van liturgische hymnen waarop alle Kerken van het christelijke Oosten terecht trots zijn, en die niets anders zijn dan de "voortzetting van het Woord dat wordt gelezen, begrepen, zich eigen gemaakt en tenslotte gezongen ( ... ); het gaat om sublieme parafrasen van de Bijbeltekst, die zijn gefilterd en verpersoonlijkt door de individuele ervaring en die van de gemeenschap." H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Bij gelegenheid van de honderdste gedenkdag van de Apostolische brief Orientalium Dignitas van Paus Leo XIII, Orientale Lumen (2 mei 1995), 10
De rijke en verbazingwekkend ontwikkelde hymnologie en euchologie vormen vermoedelijk het meest originele deel van de Oosterse, liturgische vieringen. Talrijke, vooral Syrische en Hellenistische invloeden smelten samen, verrijken elkaar wederzijds en brengen tot de contemplatie van het christelijk mysterie in overeenstemming met de globale visie van de kerkvaders. De teksten van de goddelijke lofprijzing die werden opgesteld door talrijke auteurs - vooral monniken, die zich door de eeuwen heen ononderbroken hebben gewijd aan het gebed - bieden ons als erfenis een zeer rijk en onvervreemdbaar patrimonium van geestelijk leven. Zij beantwoorden aan het eigen 'genie' van de verschillende Oosterse Kerken en zijn nog steeds daarin diep geworteld. Zoals bij de Heilige Schrift is het nodig om ze te bestuderen en te overwegen om de kostbare parels te ontdekken die erin vervat liggen. De goddelijke lofprijzing is daarom een bevoorrecht terrein voor de studie van de christelijke spiritualiteit, die voortkomt uit het gebed van de Kerk.
De Oosters-Katholieke Kerken hebben vaak gevaar gelopen om de gemeenschappelijke en plechtige viering van de goddelijke lofprijzing te verwaarlozen, wanneer de clerus deze verving door het individueel reciteren van het goddelijke officie, terwijl de dagelijkse viering van de Eucharistie dikwijls de vrijwel enige vorm van gemeenschapsliturgie bleef. Waar zo'n praktijk om samen met het volk de goddelijke lofprijzing te vieren afnam, zo niet volledig verdween, dient de oude traditie zonder uitstel te worden hersteld zodat de gelovigen niet verstoken blijven van een bevoorrechte bron van gebed, die haar voeding vindt in de schatten van de authentieke leer.
Het is te wensen dat een heropleving van het monnikendom in de Oosterse Katholieke Kerken, die van vele kanten als urgent wordt aangevoeld, tot gevolg heeft, dat de kloosters weer de plaats worden waar de goddelijke lofprijzing op bevoorrechte en plechtige wijze weerklinkt. Zodra deze in het Oosten worden gevierd met bijzondere zorg, niet enkel van de kant van de monastieke gemeenschappen, maar ook van de parochies, herinnert het Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) aan de vaak gemakkelijk verwaarloosde of vergeten plicht om de goddelijke lofprijzing te vieren in de kathedralen, parochies, rectoraten, religieuze gemeenschappen en seminaries. Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 199. §2 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 327.473 Men moet de voorschriften van de liturgische boeken Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 390 naleven, maar een uiterlijke naleving is niet voldoende: de verantwoordelijken moeten alles in het werk stellen, opdat de gelovigen de betekenis en de waarde van dit gebed begrijpen, ervan gaan houden, er deel aan nemen en er geestelijk voedsel in vinden. Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 289. §2 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 346. §2, 3 Daartoe dienen ze te worden gevormd door een waarachtig mystagogisch programma, dat hen in staat stelt om de voeding voor hun eigen geestelijk leven te putten uit de viering van de verschillende momenten van het liturgisch jaar.
Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken bepaalt dat "alle clerici de goddelijke lofprijzing moeten vieren volgens het particuliere recht van elke Kerk sui iuris", Voor de clerus gaat het hierbij dus om een verplichting. De ideale vorm van de viering, die de waarde van het gebed door en voor de Kerk het beste laat zien, is zeker de gemeenschapsvorm, die bij voorkeur aangemoedigd en gerealiseerd moet worden. Wanneer objectieve redenen een gemeenschappelijke vorm van vieren verhinderen, dienen de clerici de gewijde teksten van de goddelijke lofprijzing tenminste individueel te bidden, waarbij ze voortdurend in naam van allen ten beste spreken voor het hun toevertrouwde volk en voor de noden van de Kerk en de hele wereld, zoals het een goede herder past. Het gezag van de Kerken sui iuris dient verstandige normen op te stellen om dit individuele gebed te regelen; daarbij moet men na een nauwkeurige bestudering van het proces van tekstselectie de voorkeur geven aan die teksten welke met eerbiediging van de eigen structuur van de liturgie van elke Kerk afzonderlijk van oudsher het belangrijkste zijn, en tevens moet men rekening houden met de reële mogelijkheden van de clerus. Naast de meer volledige en traditionele vormen van goddelijke lofprijzing kunnen de aldus uitgewerkte teksten gebruikt worden om het gebed te voeden van afzonderlijke personen, families of groepen van lekengelovigen.