Achilles kard. Silvestrini - 6 januari 1996
INSTRUCTIE OVER DE TOEPASSING VAN DE LITURGISCHE VOORSCHRIFTEN UIT CANONIEK WETBOEK VAN DE OOSTERSE KERKEN | |||
► | Het Huwelijk |
Wanneer de heilige Paulus over het huwelijksleven spreekt, citeert hij het boek Genesis Vgl. Gen. 2, 24. "Zo komt het dat een man zijn vader en zijn moeder verlaat en zich zo aan zijn vrouw hecht, dat zij volkomen één worden" en voegt daaraan toe: "Dit geheim heeft een diepe zin. Ik voor mij betrek het op Christus en de Kerk" (Ef. 5, 32). Het is een uitspraak die in alle Kerken voortdurend wordt herhaald en die ons helpt de veelvormige rijkdom van het huwelijksleven te begrijpen.
Het huwelijksleven roept heel het scheppingswerk van het universum in herinnering dat zijn hoogtepunt vindt in de mens, geschapen naar het beeld van en de gelijkenis met zijn Schepper, en onderstreept de relationele dimensie ervan: de mens is niet gemaakt om alleen te zijn. Geroepen om de aarde te bewerken en erover te heersen, heeft hij een hulp nodig die op hem gelijkt en met wie hij één vlees vormt.
Dit mysterie wordt nog verdiept, wanneer het "op Christus en de Kerk" betrokken wordt. Want in het Christusmysterie openbaart zich ten volle de verhouding van het schepsel tot zijn Schepper die groter is dan het schepsel dat is geschapen naar zijn beeld. Hij bedekte zijn schepsel voorafgaand aan de zondeval met zijn heerlijkheid, blijft het op geheimvolle wijze begeleiden in de dagen van het huidige bestaan en zal het rechtstreeks verlichten in het hemelse Jeruzalem. Vgl. Openb. 21, 23
De liturgische teksten brengen deze relationele dimensie tot uitdrukking in verschillende formuleringen, waarin voor de echtgenoten gevraagd wordt om vrede, volmaakte liefde, goede verstandhouding en overvloed aan goede gaven, en vervolgens om matigheid, echtelijke kuisheid, een onbesproken levenswijze en waarheid, alsook om trouw aan het gegeven woord en standvastigheid in de heilige eenheid die komt van de Heer. Dit gebeurt volgens een model dat niet alleen het huwelijksleven zou moeten kenmerken, maar ook het samenwonen van heel de mensenfamilie zou moeten inspireren, naar het voorbeeld van de Heer, die gekomen is om in zijn eigen persoon de vijandschap te vernietigen, om wat verdeeld was samen te brengen in eenheid, allen met God te verzoenen, en de Kerk te nemen als zijn vrouw, door zichzelf aan haar te geven, haar te reinigen en heilig en onbesmet voor God te laten verschijnen. Vgl. Ef. 5, 25-27
De liefdesrelatie tussen man en vrouw wordt vruchtbaar en mondt uit in een deelname aan het scheppingswerk door het voortbrengen van kinderen; dit is de vervulling van de belofte aan Abraham, die door God was uitgekozen om vader te worden van een menigte volkeren welke alle zijn geroepen om aan de levende God een eredienst in geest en waarheid aan te bieden.
Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken herinnert de zielenherders aan hun plicht om zorg te dragen voor de gelovigen, die worden voorbereid op de huwelijksstaat, zodat zij op de hoogte zijn van en geïnformeerd over de betekenis van het christelijk huwelijk, de kenmerken van de eenheid en onontbindbaarheid ervan naar het beeld van volmaakte eenheid van Christus met de Kerk, en de plichten met betrekking tot hun onderlinge eenheid en tot hun kinderen. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 776. § 1 en §2
Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) verwijst naar het particulier recht van de Kerken sui iuris voor de regels omtrent het huwelijksexamen, en het onderzoek betreffende de vrije staat om te huwen (status liber) en hun doopsel. Hierbij zij opgemerkt, dat het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken in tegenstelling tot het Latijnse Wetboek Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 1065 alleen spreekt over het doopsel en verder niet alludeert op de zalving met het heilig myron. Zoals hierboven vermeld, dient in de Oosterse traditie de zalving met het heilig myron samen met het doopsel te worden toegediend. Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 695
Een onontbeerlijk element om een huwelijk aan te gaan is de instemming, waardoor man en vrouw zich wederzijds aan elkaar geven en elkaar wederzijds aanvaarden. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 817 Men veronderstelt dat de innerlijke instemming van de ziel overeenstemt met de woorden en tekenen die bij de huwelijksviering worden gebruikt. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 824. § 1
Alleen die huwelijken zijn geldig, die worden gevierd met een heilige ritus, d.w.z. in aanwezigheid en met de zegen van de plaatselijke hiërarch of pastoor van de plaats, of een priester die van een van hen de bevoegdheid heeft ontvangen om het huwelijk te zegenen. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 828. §§ 1 en 2 Het huwelijk kan geldig en geoorloofd worden gevierd ten overstaan van enkele getuigen, wanneer zonder ernstig ongemak geen priester die volgens het recht bevoegd is, aanwezig kan zijn of bereikt kan worden, of bij stervensgevaar, of wanneer naar verstandig oordeel voorzien wordt dat deze onmogelijkheid minstens een maand gaat duren. In dat geval is het passend om zo mogelijk een andere priester te vragen, ook al is deze niet katholiek, om het huwelijk te zegenen. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 832. § 1 en §2
Men dient op te merken, dat voor de geldigheid van het huwelijk de verplichting geldt van de heilige ritus, d.w.z. van de zegen door de priester, en dit is specifiek voor het Oosterse recht. In de Latijnse Kerk wordt alleen de aanwezigheid vereist van de plaatselijke ordinaris of pastoor of van een priester of zelfs van een diaken die daartoe gedelegeerd is. Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 1108. § 1 In de Oosterse traditie dient de priester niet alleen te assisteren, maar ook het huwelijk te zegenen. Zegenen betekent dat hij krachtens zijn priesterlijke heiligingsmacht handelt als de werkelijke bedienaar van het sacrament, opdat de huwenden door God worden verenigd naar het beeld van de onvergankelijke eenheid van het huwelijk van Christus met de Kerk, en opdat zij door de sacramentele genade aan elkaar zijn toegewijd.
Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken preciseert ook dat, in het geval van een huwelijksviering enkel in aanwezigheid van getuigen, bruid en bruidegom alsnog zo snel mogelijk de huwelijkszegen van de priester moeten ontvangen.
Inzake de bevoegdheid om het huwelijk te zegenen schrijven zowel het Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) als het Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983) normen van gelijke strekking voor: de plaatselijke hiërarch of de plaatselijke pastoor "zegent geldig het huwelijk op iedere plaats binnen de grenzen van zijn territorium, of bruid en bruidegom nu zijn onderdanen zijn of niet, op voorwaarde dat tenminste een van beiden is ingeschreven in de eigen Kerk sui iuris van de celebrant". Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 829. §1 Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1109 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 1111. §1
Inzake de delegatie om een huwelijk te zegenen, bepaalt Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, dat de plaatselijke hiërarch en pastoor "aan priesters van om het even welke Kerk sui iuris, zelfs de Latijnse Kerk, de bevoegdheid kunnen verlenen om een bepaald huwelijk te zegenen binnen de grenzen van hun territorium". Evenzo kunnen de plaatselijke ordinaris of pastoor van de Latijnse ritus de bevoegdheid delegeren aan Oosterse priesters om bij het huwelijk van Latijnse gelovigen te assisteren en om het te zegenen. Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 1111. § 1
Toch dient men zich bewust te zijn dat - met uitzondering van het geval waarin de hiërarch of pastoor tot een andere Kerk sui iuris behoren en met inachtneming van de norm van Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken - de viering ad liceitatem (voor de geoorloofdheid) moet plaatsvinden overeenkomstig de ritus van de huwenden, of van een van hen in het geval van een interritueel huwelijk. Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 40. §3 De viering in een andere ritus is dan ook niet geoorloofd, maar kan per geval worden toegestaan door de Apostolische Stoel.
Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken preciseert dat het huwelijk moet worden gevierd ten overstaan van de pastoor van de aanstaande echtgenoot, tenzij het particuliere recht anders bepaalt of wanneer men verontschuldigd is omwille van een gerechtvaardigde reden.
In het geval van gemengde huwelijken tussen oosterskatholieken en orthodoxen is de verplichting tot het in acht nemen van de vorm - d.w.z. de norm dat huwelijken moeten worden gevierd in aanwezigheid van de plaatselijke hiërarch of de pastoor van die plaats of van iemand die door hen is gedelegeerd - alleen vereist voor de geoorloofdheid. Voor geldigheid ervan is alleen de priesterlijke zegen vereist". Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 834. §2
"Buiten het geval van noodzaak dient men in de huwelijksviering de voorschriften van de liturgische boeken en de wettige gebruiken in acht te nemen". Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 836 Bij een herziening of actualisering van de liturgische voorschriften voor deze vieringen zal het bevoegde gezag van iedere Kerk sui iuris zorgvuldig de specifieke rijkdommen veilig stellen uit haar eigen erfgoed, dat in het bijzonder de betekenis laat zien van de instelling van het huwelijk in het kader van de gehele heilsgeschiedenis, en dat in theologische termen op bijzondere wijze zijn nauwe band met het mysterie van het huwelijk van Christus met zijn Kerk tot uitdrukking brengt.
Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) uit het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken gaat over de verloving die aan het huwelijk voorafgaat en bepaalt, dat de verloving wordt geregeld door het particuliere recht. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 782. Canon 782 § 1 Deze canon preciseert, dat uit de gedane belofte om te trouwen niet het recht voortvloeit te vragen om de huwelijksviering. In de sinds enkele eeuwen gangbare praxis - die in vele Kerken nog gebruikelijk is - wordt de verloving die vaak de 'ritus van de ringen' wordt genoemd, doorgaans tegelijk gevierd met de eigenlijke huwelijksritus, ook wel 'ritus van de kronen' genoemd.
De specifieke betekenis van de verlovingsritus is het tot uitdrukking brengen van de instemming door de toekomstige bruid en bruidegom, terwijl de ritus van de kronen meer direct het binnenleiden in de volheid van het huwelijksleven beoogt. De inhoud van de verlovingsritus voorziet niet in eenvoudige beloften, maar veeleer in een definitief engagement. Daarom is het niet passend om tot de viering van de verloving over te gaan op een oppervlakkig wijze of in het beginstadium van trouwplannen. Ter realisering van de eerste stappen van deze plannen kennen de meeste Kerken specifieke liturgische riten die minder plechtig en minder definitief zijn, en die deel uitmaken van de traditie van andere Kerken, maar momenteel niet gepraktiseerd worden. Een beter begrip en eventueel herstel van deze riten zou kunnen bijdragen aan de heiliging van de verschillende ogenblikken van het traject dat christelijke paren gaan tot de voltooiing ervan.