• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
De onderlinge band tussen de initiatiesacramenten

Een aanduiding voor het verschil tussen het Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991)
, en zowel veelvuldige gebruiken als de particuliere wetgeving van de laatste eeuwen is de bevestiging van het directe verband tussen de drie sacramenten van de christelijke initiatie, die ook moet blijken uit de manier waarop ze gevierd worden. De initiatie is feitelijk één enkele en ondeelbare viering van het binnentreden in het leven van Christus en in de gemeenschap die leeft in Hem. Dit binnentreden dat begint met de eerste oproep om te geloven, vindt zijn hoogtepunt in het Paasmysterie van Christus, in de dood van Hem in wie wij worden ondergedompeld om ons te doen opstaan in zijn verrijzenis, waardoor wij kinderen van God worden en tempel van de Geest. "Gezalfd" door de Geest voor het werk van het Koninkrijk, worden wij aldus in staat gesteld om deel te nemen aan de maaltijd van het Koninkrijk. Dit is de beweegreden voor canon 695 en 697 die voorschrijven dat de drie sacramenten van het doopsel, de zalving met het heilig myron en de heilige communie gezamenlijk worden toegediend of minstens kort na elkaar.

Volgens de op het Nieuwe Testament geïnspireerde leer en praktijk van de oude Kerk, aanvaardde de gelovige die de Geest van de Verrezene als eschatologische gave ontving, dat diezelfde Geest in hem of haar de gelijkvormigheid tot stand zou brengen met Christus, de Heer. De hergeboorte door het doopsel tot gerechtvaardigde, verloste en geheiligde kinderen van God en erfgenamen van het Koninkrijk bewerkte de volledige opname in het volk van God. Het hoogste "teken" van deze voltrekking was de toelating tot de maaltijd van het Koninkrijk. Zo'n ondeelbaar sacrament werd noodzakelijkerwijs toegediend met de grootste coherentie, en wel in de context van één enkele viering.

Vanaf dat moment was de gelovige dan ook zonder uitzondering voorzien van alle titels en functies, die hoorden bij zijn geboorte tot het nieuwe leven in Christus en in de Geest. Vgl. Rom. 8, 9 Daarom was er één enkele viering, want het betreft het ene, ondeelbare werk van de Geest van de Vader en van de Zoon. Dit gebruik werd gepraktiseerd in het leven van alle Kerken uit de eerste eeuwen. Vgl. H. Hippolytus, Traditio Apostolica. (Sources chrétiennes 11) rond het jaar 217 vgl. ook de doopcatecheses van de Kerkvaders van Oost en West en de daarop volgende mystagogische catecheses.

Om historische en culturele redenen werd deze praktijk losgelaten door de westerse Kerk en de doopinitiatie werd nu toegediend aan kinderen op verschillende opeenvolgende ogenblikken. In het Oosten bleef de oude gewoonte daarentegen onaangetast en ononderbroken bewaard. Deze band is zo sterk, dat men in niet weinig gevallen onder de term 'doopsel' gewoonlijk de drie fasen van de christelijke initiatie verstaat, en in veel euchologische manuscripten en gedrukte uitgaven wordt die term er dan ook voor gebruikt.

In verschillende Oosters-Katholieke Kerken veranderde deze praktijk in de laatste eeuwen ten gevolge van druk van buitenaf. Daarbij baseerde men zich op de geestelijke en pastorale betekenis die men ontleende aan de Latijnen. Dit is begrijpelijk, maar vreemd aan een organische ontwikkeling, en niet in lijn met de eigen dynamiek van het Oosterse erfgoed. Daar waar de traditionele praktijk verloren is gegaan, zal de toepassing van de normen die het Wetboek in dezen voorschrijft, een ware hervorming vereisen, analoog met wat de 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Sacrosanctum Concilium
Over de heilige liturgie
(4 december 1963)
eist van de Latijnse liturgie. Zonder overhaast te werk te gaan, zal allereerst een grondige bestudering van de oude praktijk moeten plaatsvinden vanuit manuscripten en gedrukte teksten over dit onderwerp, zoals opgesteld door Oosterse katholieken alsmede orthodoxen. Men zal eveneens rekening houden met de nog in gebruik zijnde praktijk van de orthodoxen. Tevens dient men te zorgen voor de noodzakelijke vorming, zodat de motiveringen begrepen kunnen worden door iedereen: clerus, theologen en het Christenvolk. Bij de invoering van de herstelde praktijk mag men de noodzakelijke en stapsgewijze catechese van de pasgeïnitieerde kinderen niet verwaarlozen, van zodra zij in staat zijn om de geloofsmysteries te begrijpen totdat zij de rijpheid hebben bereikt. De deelname van kinderen aan de liturgische vieringen op regelmatige, maar misschien kortstondige ogenblikken is al op zichzelf een kostbaar element van catechese. Want daardoor worden zij concreet binnengeleid in het leven van de Kerk door een initiatie die misschien minder notioneel of rationeel, maar wel effectief is, en worden zij opgenomen in een vierende omgeving waar de gestelde gebaren hen echt binnenleiden in de onzichtbare werkelijkheid. Dit hele proces vraagt ook om creativiteit, zodat de nieuwe praktijk een passende plaats krijgt in het hedendaagse leven. Dit is geen gemakkelijke onderneming, maar ze is onontbeerlijk om het eigen erfgoed werkelijk te laten herleven ten bate van de universele Kerk.

De theologische betekenis van de initiatiesacramenten

Door het doopsel wordt de mens van de zonde bevrijd, herboren tot een nieuw leven, met Christus bekleed en ingelijfd in de Kerk Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 675. § 1; door de zalving met het heilig myron wordt hij getekend met het zegel van de gave van de Heilige Geest. Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 692 Zijn hele initiatie wordt voltooid door het ontvangen van de Eucharistie, die niet alleen het sacrament is van de gemeenschap van individuele mensen met Christus, Hoofd van het mystieke Lichaam, maar ook van de gemeenschap tussen alle gelovigen, leden van het Lichaam dat het nieuwe leven leeft in Hem. Het voedsel van het Lichaam en Bloed van het mensgeworden Woord brengt de Christen tot volmaaktheid, zodat het niet meer hij is die leeft, maar Christus die leeft in hem. Vgl. Gal. 2, 20 De sacramentele viering van de christelijke initiatie is het zichtbare gebaar van de welwillende liefde die door de hemelse Vader in zijn mensgeworden Zoon aan de mensen wordt aangeboden, alsook schenkt zij het eeuwige leven aan wie luistert naar het woord van Christus en gelooft in Degene die Hem gezonden heeft (Joh. 5, 24).

Het belang van de doopvoorbereiding en de rol van de dooppeet

Het doopsel is het sacrament dat wordt gegeven aan wie gelooft en wil toebehoren aan Christus. Alle zowel Oosterse als westerse christelijke rituelen schrijven voor, dat de toediening van het doopsel wordt voorafgegaan door een voorbereiding, die een stapsgewijze uiting is van zowel de weg van de kandidaat naar de Heer toe, alsook - direct voorafgaand aan het doopsel - van zijn toebehoren aan Christus, en van de ermee corresponderende afzwering door hem van de Satan en de machten van het kwaad. Als voorbeeld zij verwezen naar de doophomilieën van de heilige Johannes Chrysostomus of van zijn tijdgenoot Mar Theodorus van Mopsuestia, die de urgentie onderstrepen van deze dimensie van initiatie in de mysteries van Christus.

De rituele formules die deze houding tot uitdrukking brengen, moeten overeenkomen met de concrete disposities van de kandidaten: hun persoonlijke, als het om volwassenen gaat Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 682, ofwel, als het gaat om kinderen Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 681. § 1, 1, de disposities van degenen die de verantwoordelijkheid op zich nemen en borg willen staan voor de christelijke opvoeding.

Deze bekommernis komt overeen met "de aloude gewoonte, dat degene die het doopsel gaat ontvangen, tenminste één dooppeet heeft", die verplicht is de kandidaat te presenteren en alles in het werk te stellen, zodat hij of zij na de initiatie "een christelijk leven leidt dat met het doopsel overeenstemt, en zich trouw van alle plichten kwijt die bij het doopsel horen". Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 684

Om dit alles te garanderen wordt in Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991)
van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken de eis onderstreept dat zij passend worden voorbereid: "De pastoor dient ervoor te zorgen dat de ouders van het te dopen kind, alsook degenen die de taak van dooppeet op zich zullen nemen, op passende wijze worden onderricht over de betekenis van dit sacrament en over de verplichtingen die eruit voortvloeien, en dat zij goed worden voorbereid op de viering van het sacrament". Het kan in dit opzicht nuttig zijn na te gaan welke oplossingen andere Kerken Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 851 hebben gevonden om zich te verzekeren van de ernst van de bekering die voor de christelijke initiatie vereist is.

Onderscheid in de fases van de doopritus

De christelijke initiatie is een bekeringsproces, dat geaccentueerd wordt door bepaalde momenten en riten, die de verstandige heilspedagogie verwezenlijken.

Tegenwoordig wordt in de meeste gevallen de doopritus tegelijk met de voorbereidende riten gevierd. Juist de aard van de voortschrijdende bekeringsweg maakt het wenselijk om het oude, temporele onderscheid te herstellen tussen het voorbereidende gedeelte en de eigenlijke doopviering. Het herstel van zo'n scheiding krijgt nog meer zin, wanneer het gaat om het doopsel van volwassenen.

De bedienaar van het doopsel

In tegenstelling tot de Latijnse traditie (zoals hernomen in Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983)
) wordt in alle Oosterse tradities (zoals het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991)
 betuigt) de bediening van het doopsel voorbehouden aan hen, die met priesterlijke waardigheid bekleed zijn, d.w.z. bisschoppen en priesters, met uitsluiting dus van diakens, aan wie de handen worden opgelegd "niet voor het priesterschap, maar voor het dienstbetoon". Vgl. Marius Victorinus, Constitutiones Ecclesiae Aegypticae. III, 2 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 129. Hierin geciteerd

In geval van nood echter kan volgens Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991)
het doopsel geoorloofd worden toegediend door een diaken, een andere clericus, leden van Instituten van gewijd leven, alsook door "iedere andere Christengelovige", maar niet door "gelijk welke mens die door de vereiste intentie geleid wordt", zoals voor de Latijnse Kerk wordt aangegeven in Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983)
van het Wetboek van Canoniek Recht. Dit verschil onderstreept, dat de individuele persoon wordt gered door het doopsel, dat hem of haar binnenleidt in een kerkelijke gemeenschap. Daarom kan alleen een lid van de gemeenschap dopen.

De opname in de kerkelijke gemeenschap komt ook elders in het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken tot uitdrukking, waar het stelt dat "de bediening ervan behoort tot de competentie ( ... ) van de eigen pastoor van de doopkandidaat of van een andere priester met toestemming van diezelfde pastoor of van de plaatselijke hiërarch" Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 677. § 1, en dat het "zonder de vereiste toestemming niemand geoorloofd is het doopsel toe te dienen in het eigen gebied van een ander". Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 678. § 1

Het doopsel moet ontvangen worden in de eigen ritus van de dopeling

Met uitzondering van bijzondere omstandigheden waarvoor de toestemming van het bevoegd gezag vereist is, moet absoluut de praktijk ontmoedigd worden dat iemand om het doopsel in een andere dan zijn eigen ritus vraagt omwille van bijv. esthetische overwegingen, vriendschap met de bedienaar, enz. Met uitzondering van het geval dat een bedienaar van de eigen ritus ontbreekt, moet de viering van het doopsel ook op zichtbare wijze het binnentreden in de eigen Kerk sui iuris betekenen. Daarom stelt Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991)
van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, dat "het doopsel moet worden gevierd overeenkomstig de liturgische voorschriften van de Kerk sui iuris, waarin de dopeling wordt opgenomen in overeenstemming met de normen van het recht".

De ritus moet volledig en door onderdompeling worden voltrokken

De bevoegde autoriteiten van de verschillende Kerken sui iuris dienen te zorgen voor de uitvaardiging van passende richtlijnen ter voorkoming van veranderingen en inkortingen die schadelijk kunnen zijn of in mindere mate de betekenis tot uitdrukking brengen van de verschillende constituerende momenten van de ritus: de voorbereidende riten van exorcismen en het afzweren van Satan, de zegening van water en olie, de pre-baptismale zalving en de afsluitende ritus van de post-baptismale bekleding. Veel liturgische boeken voorzien in de gebruikelijke toediening van het doopsel door de ritus van de drievoudige onderdompeling. Dit is een betekenisvol en sterk expressief gebruik, dat in de Oosterse Kerken een lange traditie kent en dat nog steeds aanwezig is en aangemoedigd in de westerse Kerk Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 854, ook al wordt het al te vaak om eenvoudige redenen gemakshalve achterwege gelaten. De bevoegde autoriteiten dienen daarom met prudentie maar ook met ijver manieren te zoeken om dit gebruik te herstellen.

De betekenis van de zalving met het heilig myron

De zalving met het heilig myron, waarover sprake is in de Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991)
van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken, is de Oosterse naam voor het sacrament dat in het Wetboek van Canoniek Recht 'vormsel' wordt genoemd. Zulke verschillende aanduidingen voor hetzelfde sacrament kunnen beantwoorden aan traditionele verstaanswijzen die substantiëel identiek zijn, maar verschillend in accentlegging. Elk van beide legt namelijk bij voorkeur de klemtoon op één aspect: in de Oosterse Kerken op de volkomen initiatie in het Christusmysterie, en in de Latijnse Kerk op de verworven bekwaamheid van de individuele persoon om getuigenis af te leggen van zijn of haar geloof.

Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991)
van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken vereist overeenkomstig de Oosterse tradities niet, dat de zalving gebeurt met handoplegging, - dit in tegenstelling tot de voorschriften van de Latijnse Kerk. Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 880. § 1

De bedienaar van de zalving met heilig myron

Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991)
bevestigt dat "overeenkomstig de traditie in de Oosterse Kerken de zalving met het heilig myron in verbinding met het doopsel of afzonderlijk wordt toegediend door de priester". En Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991)
preciseert: "alle priesters van de Oosterse Kerken kunnen het, ofwel verbonden met het doopsel, ofwel afzonderlijk, geldig toedienen aan alle Christengelovigen van om het even welke Kerk sui iuris, ook de Latijnse Kerk".

De Oosterse priesters dienen met de grootste discretie hun bevoegdheid te gebruiken om Latijnse gelovigen met heilig myron te zalven en ze dienen zich daarbij, indien mogelijk, in contact te stellen met de bevoegde hiërarchen van die Kerk. In de Latijnse Kerk wordt immers het vormsel gewoonlijk toegediend aan kinderen afzonderlijk aan het eind van een stapsgewijze catechese als onderdeel van de christelijke initiatie. De toediening van deze zalving (met heilig myron) aan Latijnse gelovigen die deze vorming niet hebben gehad, loopt gevaar schade te berokkenen aan het organisch geheel van de christelijke initiatie die in de Latijnse Kerk gebruikelijk is.

De Oosterse praktijk verschilt van de Latijnse, zoals geformuleerd in Wetboek
Codex Iuris Canonici
Codex van het Canonieke recht
(25 januari 1983)
waar verklaard wordt: "de gewone bedienaar van het vormsel is de bisschop", ook al kan het worden toegediend door een priester die deze faculteit bezit "krachtens het universeel recht of door een bijzondere toekenning door de bevoegde overheid". De Latijnse wetgeving die in andere omstandigheden is ontstaan, legt sterke nadruk op het door Ignatius van Antiochië uitgedrukte beginsel van de noodzakelijke eenheid van de Kerk en het presbyterium rond de bisschop. Vgl. H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Efesiërs, Epistula ad Ephesios. III-IV: Sources chrétiennes 10A, 60-62 Dit aspect komt in de Oosterse traditie tot uitdrukking in de wijding van het heilig myron, die is voorbehouden enkel aan de bisschop of naar de normen van het particuliere recht ook enkel aan de patriarch Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 693, die deze wijding met grote plechtigheid viert. Dit toekennen aan de patriarch laat de gemeenschapsband zien die bestaat binnen de Kerken sui iuris en elke particuliere eparchie overstijgt. Men dient wat dit betreft de oude tradities trouw te bewaren.

De communie van de pasgedoopten (neofieten)

Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991)
van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken schrijft voor, dat de Eucharistie zo vroeg mogelijk na het doopsel en de zalving met het heilig myron wordt toegediend, overeenkomstig de normen van iedere Kerk sui iuris. Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991)
herneemt de kwestie van de deelname aan de Eucharistie door pasgedoopte kinderen en doet de aanbeveling, dat bij de toediening ervan de voorschriften uit de liturgische boeken van de Kerk sui iuris worden onderhouden. Deze wetgeving, die eigen is aan de Oosterse Kerken, vraagt om enige verheldering.

Om eerder uiteengezette redenen zijn de normen aangaande de communie van neofieten niet opgenomen in de wetgeving van bepaalde Oosters-Katholieke Kerken, waar de eerste communie vaak is uitgesteld tot de schoolgaande leeftijd. Daarom hebben de bevoegde autoriteiten de plicht om m.b.t. de terugkeer naar de oude praktijk passende maatregelen te treffen en normen uit te vaardigen die meer overeenstemmen met hun eigen traditie.

Bij hetgeen de liturgische boeken in dezen voorschrijven, dient te worden opgemerkt dat - ook als deze Kerken de oude gebruiken hebben bewaard - deze boeken meestal geen aanwijzingen bevatten over deze kwestie, gezien het feit dat het rituale voor het doopsel in het algemeen werd opgesteld voor volwassenen en daarna voor kinderen werd gebruikt in de Oosterse Kerken zonder dat enige bijzondere wijziging werd doorgevoerd. Deze kwestie wordt daarentegen gewoonlijk behandeld in de handboeken voor sacramentenpastoraal. Enkele praktische suggesties kunnen worden ontleend aan de gebruiken van de orthodoxe Kerken.

Tot slot: de toediening van de goddelijke Eucharistie aan pasgedoopte kinderen is niet beperkt tot alleen het moment van de viering van de initiatie. De Eucharistie is het Brood des levens, en vanaf dat moment moeten de kinderen er voortdurend mee worden gevoed om geestelijk te groeien. Hun wijze van deelname aan de Eucharistie zal overeenkomen met hun vermogen: in het begin zal deze verschillen van die van volwassenen en noodzakelijkerwijs minder bewust en weinig verstandelijk zijn, maar geleidelijk aan zich ontwikkelen door de genade en de pedagogie van het sacrament om uit te groeien "tot de volmaakte Man, tot de gehele omvang van de volheid van de Christus". Vgl. Ef. 4, 13 Dit sacrament is altijd een effectief werkzame gave die verschillend is, zoals iedere persoon verschillend is. Bijzondere vieringen die aansluiten bij de verschillende stadia in de menselijke groei, kunnen van nut zijn voor de geloofsopvoeding, in het bijzonder ter begeleiding van de onmisbare catechese van kinderen en jongeren. Maar het moet duidelijk zijn, dat de initiatie in het Christusmysterie al volledig is vanaf het ontvangen van de eerste drie sacramenten.

De riten van de intrede in het monastieke leven

In de loop van de eeuwen, vooral aan het einde van de vervolgingen, organiseerden vele Christenen zich in verschillende gemeenschappen en kozen ze ervoor om te getuigen van hun radicaal toebehoren aan het Koninkrijk Gods, sommigen door groepen van cenobieten te stichten, anderen kozen voor vormen van een leven in eenzaamheid of als anachoreet, om zich in grotere vrijheid te wijden aan het 'ene noodzakelijke'.

Het belang van het monastieke leven en de gunstige gelegenheid om in de Oosters-Katholieke Kerken dit leven te versterken is onderstreept in talrijke officiële documenten, zoals het conciliedecreet 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Unitatis Redintegratio
Over de oecumene
(21 november 1964)
2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 15, alsook het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken dat 70 canons aan dit onderwerp wijdt Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 433-503. canon 433-503, en de uitvoerige bespreking van dit onderwerp in de Apostolische Brief H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Orientale Lumen
Bij gelegenheid van de honderdste gedenkdag van de Apostolische brief Orientalium Dignitas van Paus Leo XIII
(2 mei 1995)
H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Bij gelegenheid van de honderdste gedenkdag van de Apostolische brief Orientalium Dignitas van Paus Leo XIII, Orientale Lumen (2 mei 1995), 9-16

De Christenen van het Oosten leggen gezamenlijk getuigenis af van de traditie die de initiatie in het monastieke leven beschouwt als volstrekt analoog met de doopinitiatie, met behulp van formuleringen, symbolen en gebaren die doen denken aan die welke gebruikt worden bij de initiatie tot het christelijke leven.

De liturgische officies van de monastieke inkleding willen onderstrepen dat het ontvangen van het habijt een eenwording betekent met de verrezen Christus, zodat de monnik met Paulus kan zeggen: "Ikzelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij" (Gal. 2, 20). De monnik kleedt zich immers met het nieuwe leven van de verrezen Heer, en vanuit de genadevolle kracht, ontvangen van de Heilige Geest, gaat hij de strijd aan tegen de krachten van het kwaad, opdat tot eer van de enige Vader de paasoverwinning zich uitstrekt tot de uiteinden der aarde.

De riten van de intrede in het monastieke leven in de verschillende Oosterse Kerken vormen een integraal onderdeel van de betreffende liturgische tradities en een kostbare bron om de uiteindelijke betekenis van het christelijk monnikendom te begrijpen.

Daarom is het van belang om deze riten te bewaren, ze te gebruiken bij de specifiek monastieke geloften, en zich erdoor te laten inspireren bij de geloften van religieuze orden en congregaties van de Oosterse Kerken.

Document

Naam: INSTRUCTIE OVER DE TOEPASSING VAN DE LITURGISCHE VOORSCHRIFTEN UIT CANONIEK WETBOEK VAN DE OOSTERSE KERKEN
Soort: Congregatie voor de Oosterse Kerken
Auteur: Achilles kard. Silvestrini
Datum: 6 januari 1996
Copyrights: © 2017, Beleidssector liturgie van de Nederlandse Bisschoppenconferentie / Nationale Raad voor Liturgie
Liturgische Documentatie, dl. 14, p. 9-108
Bewerkt: 1 september 2021

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test