Achilles kard. Silvestrini - 6 januari 1996
INSTRUCTIE OVER DE TOEPASSING VAN DE LITURGISCHE VOORSCHRIFTEN UIT CANONIEK WETBOEK VAN DE OOSTERSE KERKEN | |||
► | De liturgische viering als icoon van de Kerk |
De Handelingen van de Apostelen beschrijven het leven van de eerste Christenen: "Zij legden zich ernstig toe op de leer der apostelen, bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven en ijverig in het breken van het brood en in het gebed (... ). Allen die het geloof hadden aangenomen, waren eensgezind en bezaten alles gemeenschappelijk (... ). Dagelijks bezochten ze trouw en eensgezind de tempel" (Hand. 2, 42.44.46). Hier herkennen we de karaktertrekken van de liturgische eredienst, die zich richt op het luisteren naar het Woord van God dat door de apostelen wordt verkondigd, op het zingen van Gods lof te midden van de samenkomst Vgl. Hebr. 2, 12 , en op de vorming van het Lichaam van Christus, "het ene brood", dat wij met velen vormen in onze gemeenschappelijke deelname aan het gebroken Brood en de Beker der zegening Vgl. 1 Kor. 10, 16- 17 , het grootste sacramentele teken tot aan het einde der tijden.
Hier treedt het communautaire aspect naar voren van een samenkomst die verzameld is rond de apostelen, dienaren van het Nieuwe Verbond, die openbaren dat in de persoon van de gekruisigde en verrezen Christus de beloften zijn vervuld. In de na-apostolische periode laat Ignatius van Antiochië ons hetzelfde beeld van de biddende Kerk zien: "Zoals de Heer niets doet zonder de Vader met wie Hij één is - noch door Hemzelf, noch door zijn apostelen-, zo moet ook gij niets doen zonder de bisschop en de priesters (... ). Kom dan alle tezamen als naar één tempel van God, naar één altaar, naar de ene Jezus Christus, die uit de ene Vader voortkwam en tot Hem is teruggekeerd, één in Hem". H. Ignatius van Antiochië, Brief aan de Magnesiërs, Epistula ad Magnesios. VII, 1-2: Sources chrétiennes 10 A, 84-86
Ook al is het kluizenaarswezen in het Oosten tot bloei gekomen en bloeit het er nog steeds, toch vormt de gemeenschapsaard van het gebed een basisgegeven van de Oosterse spiritualteit. De gelovige situeert zijn geestelijk leven in de liturgische handeling. Dit kenmerk moet worden gehandhaafd en aangewakkerd in het hart van de Christenen, ook om te vermijden dat de gelovigen gaan zoeken naar vormen van spiritualiteit die vaak vreemd zijn aan de eigen traditie en soms aan het christelijke geloof zelf.
Het liturgische gebed komt ongetwijfeld overeen met het authentieke geloofsgoed van de Kerk en brengt dit volmaakt tot uitdrukking volgens het oude gezegde van de H. Paus Celestinus I
Indiculus (): legem credendi lex statuat supplicandi H. Paus Celestinus I, Indiculus, 11. DH 246 Vgl. Prosper van Aquitanië, De vocatione omnium gentium. I, 12, Patrologia Latina 51, 664 C. "De wet van het gebed dient de wet van het geloof te bepalen"., gewoonlijk samengevat als lex orandi lex credendi. De Kerk heeft dus een diep en juist verstaan van zichzelf op grond van haar natuur als vierende samenkomst. In dit opzicht mag men niet vergeten dat, als de Kerk de Eucharistie maakt, de Eucharistie ook de Kerk maakt, en wel zozeer, dat dit een bevestigingscriterium wordt voor de rechte leer; zoals Ireneüs van Lyon in herinnering brengt: "Ons denken is in volledige overeenstemming met de Eucharistie, en van haar kant bevestigt de Eucharistie ons denken". H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. IV, 18, 5: Sources chrétiennes 110,610
De apostel Paulus spoort de Romeinen aan om aan God een geestelijke eredienst te brengen door zichzelf als een levende en heilige offergave op te dragen die God kan aanvaarden. Vgl. Rom. 12, 1 De apostel Petrus herneemt dezelfde aansporing, wanneer hij schrijft dat wij onszelf "als levende stenen moeten laten voegen in de bouw van de geestelijke tempel" om "als een heilige priesterschap geestelijke offers op te dragen, die welgevallig zijn aan God door Jezus Christus" (1 Pt. 2, 5).
Voor de gedoopten is het dus tegelijkertijd een recht en een plicht om samen de eredienst te brengen die aanvaardbaar is voor de Vader door de Zoon in de Heilige Geest. Hiertoe moet men het bewustzijn van de gelovigen vormen en de omstandigheden en plaatsen creëren, welke nodig zijn voor een volledige deelname die daarmee ook actief is, omvattend, vroom, begrijpelijk en vruchtbaar. Men dient er dus na een nauwkeurig historisch onderzoek van de riten voor te zorgen dat aan het volk die onderdelen worden teruggeven, welke het in de loop der tijden ten onrechte zijn ontnomen. Wie verantwoordelijk zijn voor een dienstwerk (priesters, diakens, lectoren, cantors, commentators, koor, enz.) moeten immers niet de plaats innemen die aan de hele samenkomst toekomt, maar dienen haar door hun leiding te helpen om haar deelname ook uiterlijk tot uitdrukking te brengen, zoals het betaamt. Tegelijkertijd dient men te vermijden om aan het volk onderdelen toe te kennen die strikt behoren tot de competentie van de gewijde bedienaren.
Liturgische samenkomsten dienen geordend te zijn. Dit was reeds in het Oude Testament een precieze norm, zoals men vooral merkt in de boeken Leviticus en Numeri. Deze norm wordt door Sint Paulus tot voorschrift gemaakt: "Laat alles betamelijk en in goede orde geschieden" (1 Kor. 14, 40) tijdens de viering van de gemeenschap. Zoals de eerste Christenen luisterden naar de apostelen, zo gaven ook de bisschoppen, hun opvolgers, leiding aan de gebedsbijeenkomsten, en wel in eigen persoon of door middel van priesters of diakens. Wat de inhoud van de vieringen betreft: deze werd deels bepaald door uit het verleden overgeërfde formuleringen en riten - van het Oude Testament en van de Joodse traditie - die werden verstaan in het licht van de christelijke Openbaring; deels betrof het latere creaties die werden opgesteld door de schrijvers van het Nieuwe Testament of door degenen die na hen kwamen, maar deze werden altijd geverifieerd door het gezag en de sensus fidei van het Christenvolk.
Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) van het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken brengt in herinnering, dat alle Christengelovigen deelhebben aan de priesterlijke taak van Christus en daarom allen voor de eredienst gemandateerd zijn. Wetboek
Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium
Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken (1 oktober 1991) bevestigt bovendien: "De Christengelovigen hebben het recht om de goddelijke eredienst op passende wijze uit te oefenen volgens de voorschriften van hun eigen Kerk sui iuris en om hun eigen vorm van geestelijk leven te leiden, mits deze overeenstemt met de leer van de Kerk". Iedere Christengelovige oefent de goddelijke eredienst echter uit op de wijze die hem of haar eigen is: de liturgische samenkomsten zijn derhalve opgebouwd uit verschillende delen, zoals ook een lichaam wordt gevormd door verschillende ledematen, die samen één enkel levend wezen uitmaken. Vgl. 1 Kor. 12, 12-31
Het lichaam van de liturgische gemeenschap - welke goed is gecoördineerd en verbonden door de onderlinge samenwerking van de afzonderlijke delen overeenkomstig de werkzaamheid die ieder deel is toegemeten - kan aldus groeien en komen tot de eenheid in het geloof en de kennis van Christus, en daarbij het gevaar vermijden om heen en weer geslingerd te worden door elke windvlaag, elke leer. Vgl. Ef. 4, 13-16