Achilles kard. Silvestrini - 6 januari 1996
In de loop van de eeuwen, vooral aan het einde van de vervolgingen, organiseerden vele Christenen zich in verschillende gemeenschappen en kozen ze ervoor om te getuigen van hun radicaal toebehoren aan het Koninkrijk Gods, sommigen door groepen van cenobieten te stichten, anderen kozen voor vormen van een leven in eenzaamheid of als anachoreet, om zich in grotere vrijheid te wijden aan het 'ene noodzakelijke'.
Het belang van het monastieke leven en de gunstige gelegenheid om in de Oosters-Katholieke Kerken dit leven te versterken is onderstreept in talrijke officiële documenten, zoals het conciliedecreet 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Unitatis Redintegratio
Over de oecumene
(21 november 1964) 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 15, alsook het Canoniek Wetboek van de Oosterse Kerken dat 70 canons aan dit onderwerp wijdt Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 433-503. canon 433-503, en de uitvoerige bespreking van dit onderwerp in de Apostolische Brief H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Orientale Lumen
Bij gelegenheid van de honderdste gedenkdag van de Apostolische brief Orientalium Dignitas van Paus Leo XIII
(2 mei 1995) H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Bij gelegenheid van de honderdste gedenkdag van de Apostolische brief Orientalium Dignitas van Paus Leo XIII, Orientale Lumen (2 mei 1995), 9-16
De Christenen van het Oosten leggen gezamenlijk getuigenis af van de traditie die de initiatie in het monastieke leven beschouwt als volstrekt analoog met de doopinitiatie, met behulp van formuleringen, symbolen en gebaren die doen denken aan die welke gebruikt worden bij de initiatie tot het christelijke leven.
De liturgische officies van de monastieke inkleding willen onderstrepen dat het ontvangen van het habijt een eenwording betekent met de verrezen Christus, zodat de monnik met Paulus kan zeggen: "Ikzelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij" (Gal. 2, 20). De monnik kleedt zich immers met het nieuwe leven van de verrezen Heer, en vanuit de genadevolle kracht, ontvangen van de Heilige Geest, gaat hij de strijd aan tegen de krachten van het kwaad, opdat tot eer van de enige Vader de paasoverwinning zich uitstrekt tot de uiteinden der aarde.
De riten van de intrede in het monastieke leven in de verschillende Oosterse Kerken vormen een integraal onderdeel van de betreffende liturgische tradities en een kostbare bron om de uiteindelijke betekenis van het christelijk monnikendom te begrijpen.
Daarom is het van belang om deze riten te bewaren, ze te gebruiken bij de specifiek monastieke geloften, en zich erdoor te laten inspireren bij de geloften van religieuze orden en congregaties van de Oosterse Kerken.