H. Paus Paulus VI - 22 februari 1964
Steeds zijn de Pausen ervan overtuigd geweest, dat met het onderricht en de vorming van hen, die zich op het priesterschap voorbereiden, de bestudering van het Latijn en van de oude letteren zo nauw mogelijk dient samen te gaan: zowel in het verleden als in onze tijd hebben de Pausen hierover belangrijke documenten in het licht gegeven; Wij zelf hebben in Onze recente Apostolische Brief "H. Paus Paulus VI - Apostolische Brief
Summi Dei Verbum
Bij het 4e eeuwfeest van de oprichting van seminaries door het Concilie van Trente
(4 november 1963)" het volgende bevestigd: "Tot de intellectuele uitrusting van de jeugdige clerus behoort een niet geringe kennis van verschillende talen, op de eerste plaats van het Latijn, vooral als het priesters van de Latijnse ritus betreft." H. Paus Paulus VI, Apostolische Brief, Bij het 4e eeuwfeest van de oprichting van seminaries door het Concilie van Trente, Summi Dei Verbum (4 nov 1963), 41
Maar onder de documenten, die de Apostolische Stoel hierover in onze tijd heeft gepubliceerd, komt zeker een voorname plaats toe aan de Apostolische Constitutie "H. Paus Johannes XXIII - Apostolische Constitutie
Veterum Sapientia
Ter bevordering van de studie van de Latijnse taal
(22 februari 1962)", welke Onze roemrijk regerende Voorganger Johannes XXIII twee jaar geleden heeft doen verschijnen. Want hierin wordt niet alleen een synthese gegeven van de uitspraken, waarmee de Opperherders van de Kerk, gezien het nut ervan voor de katholieke zaak, de een na de ander de Latijnse taal hebben geprezen, maar ook wordt de nadruk gelegd op de vele belangrijke voordelen van de Griekse en Romeinse letteren om de priesterkandidaten zo goed mogelijk te vormen en te onderrichten in de wetenschappen, welke aan hun taak verbonden zijn. Aan deze aansporingen zullen Wij bepaalde richtlijnen verbinden, die ongetwijfeld tot doel hebben om de studenten van de Seminaria en van de religieuze Orden én Congregaties met grote zorg en ijver in de oude culturele letteren te vormen. Als voornaamste punt van de gehele Constitutie zal op de eerste plaats aan de H. Congregatie van de Seminaries en de Universiteiten worden opgedragen ervoor te zorgen dat een Academisch Instituut van de Latijnse taal wordt opgericht.
Iedereen is het er over eens hoe juist het is om deze voorschriften uit te vaardigen, daar zij de realiteit en de ondervinding tot grondslag hebben. Want indien de Bisschoppen en de religieuze Oversten, tot wie deze Constitutie zich richt, met hun instemming en goedkeuring hebben aanvaard wat geleerd werd over het belang van het Latijn voor de beste vorming van jeugdige priesters, waren er toch ook die te kennen gaven dat zij niet in staat waren om in korte tijd zonder grote moeilijkheden deze voorschriften te verwezenlijken, vooral omdat zij niet voldoende leraren tot hun beschikking hadden die deze zware taak er nog bij konden nemen.
Ieder verstandig mens is het immers duidelijk, dat niets meer in staat is om de jongeren te doordringen van de oude talen dan zeer bekwame leraren; doordat zij hun leerstof bezitten, de taal beheersen die zij moeten onderwijzen en over de nodige pedagogische vaardigheid beschikken, zullen zij zö'n overwicht hebben in het onderwijs, dat zij dit niet alleen vruchtbaar maar ook aangenaam voor de leerlingen zullen maken, die later dezelfde materie aan andere leerlingen moeten mededelen. De volgende uitspraak van de H. Ambrosius moet men dan ook niet alleen waar maar ook mooi en vol wijsheid achten: "Het eerste enthousiasme van de leerling is een bewijs van de voortreffelijkheid van de leraar." H. Ambrosius van Milaan, Over de maagdelijkheid, De virginitate. 2, 2, 7 Daarom moeten, ondanks de kosten en moeilijkheden, kundige leraren gevormd worden, indien deze op äe groot- en klein-Seminaries ontbreken; want de vooruitgang van ieder onderwijs hangt meestal af van het eerste wetenschappelijk onderricht. Men dient er dus zoveel mogelijk naar te streven om geen leraren te hebben, die. haastig gevormd zijn, maar leraren, die met alle hoedanigheden -begiftigd zijn welke hun taak vereist; zij dienen een overvloedige kennis te bezitten en daardoor in staat te zijn om hun leerlingen te interesseren; zij dienen een onderwijsmethode te volgen, die niet alleen een beroep doet op de ervaring én het geheugen, maar die ook het verstand aanspreekt; want de mening van hen moet onjuist geacht worden, die denken dat het voor de leraren in de Latijnse taal voldoende is om er iets meer van te weten dan de leerlingen; Het is zelfs te wensen, indien het enigszins mogelijk is, dat deze taak slechts aan hen wordt. opgedragen, die op een Universiteit gevormd zijn, waar zij de lessen kunnen volgen van uitstekende professoren, zich een grondige kennis van de oude letteren. kunnen eigen maken en tevens gevormd kunnen worden in de vaardigheid om anderen te onderrichten.
Met recht heeft Onze Voorganger Johannes XXIII z.g. door de reeds vermelde Constitutie aan de H. Congregatie van de Seminaries en de Universiteiten opgedragen te Rome een Pauselijk Instituut voor de Latijnse taal op te richten met als doel de vorming van een uitgelezen corps priesters, die door een kennis van geheel het Latijn en door hun veelzijdige en methodische vaardigheid om deze taal te schrijven ten zeerste berekend zouden zijn voor de zeer eervolle taak om de Latijnse taal in de Seminaries en de kerkelijke Colleges te onderwijzen of om in de verschillende Congregaties van de H. Stoel en in de diocesane Curies of de Secretariaten van de Religieuze Orden van de Latijnse taal in hun geschriften gebruik te maken tot voorbeeld van de ouderen. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Apostolische Constitutie, Ter bevordering van de studie van de Latijnse taal, Veterum Sapientia (22 feb 1962), 15
Daar Wij er volstrekt van overtuigd zijn, dat het zeer raadzaam is dat de Apostolische Stoel te Rome een Hoger Instituut in het leven roept, hetwelk als het ware de leerstoelen van de andere Athenaea aanvult, die deze verheven Stad in zo'n groot aantal sieren, om de studie van het Latijn van alle kanten samen te brengen, aanvaarden Wij dankbaar het wijdse en prachtige gebouw, dat de Congregatie van de Salesianen Ons niet zonder grote offers van hun kant voor deze voortreffelijke zaak ter beschikking stelt en Wij bepalen in dit Motu proprio en op Ons gezag hetgeen volgt:
Om de voorschrüten van de Apostolische Constitutie "H. Paus Johannes XXIII - Apostolische Constitutie
Veterum Sapientia
Ter bevordering van de studie van de Latijnse taal
(22 februari 1962)" van Onze Voorganger Johannes XXIII te verwezenlijken, vestigen en stichten Wij bij het Pauselijk Athenaeum van de Salesianen een Pauselijk Instituut van Hoger Latijn en tevens schrijven Wij voor dat daar zo spoedig mogelijk een studiecursus zal worden geopend.
Het Instituut zal zijn onderworpen aan het gezag van de H. Congregatie van de Seminaries en de Universiteiten, niet alleen wat het algemeen toezicht betreft dat haar volgens Wetboek
Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917) toekomt, maar ook voor de bijzondere leiding, die deze Congregatie op zich heeft genomen; en wel zó, dat dit Instituut de Apostolische Stoel kan bijstaan in alles wat behoort tot de wezenlijke vooruitgang van het Latijn in de Kerk.
Bovendien zal de taak van Groot-Kanselier in handen zijn van de Kardinaal-Prefect van de H. Congregatie van de Seminaries en de Universiteiten. Omdat de Congregatie van de H. Franciscus van Sales het op zich genomen heeft voor de bloei van het Instituut voor Hoger Latijn te zorgen, zal de Groot-Kanselier bijgestaan worden door de tijdelijk Algemeen Overste van de Sociëteit der Salesianen als plaatsvervangend Groot-Kanselier en door de Rector Magnificus van het Pauselijk Athenaeum der Salesianen.
Het gewone bestuur van het Instituut zal in handen zijn van een Praeses, met Onze goedkeuring gekozen en benoemd door de H. Congregatie van de Seminaries en de Universiteiten. Deze Praeses, in zaken van groter gewicht bijgestaan door een academisch College, zal zeer nauwe betrekkingen onderhouden met genoemde Congregatie in al de kwesties, die de activiteit en de initiatieven van het Instituut betreffen.
Daar het absoluut noodzakelijk is dat het Instituut een voortreffelijk corps professoren heeft, die zowel door de vermaardheid van hun goede naam en van hun gezag als door hun kennis van iedere wetenschap hoog staan aangeschreven, zal men zich ervoor inspannen om zonder onderscheid van natie dergelijke geleerden uit de seculiere en reguliere geestelijkheid en uit de lekenstand te kiezen. Hun benoeming zal onderworpen zijn aan de H. Congregatie van de Seminaries en de Universiteiten.
Het onderwijs, dat in het Instituut zal gegeven worden, zal die primaire en secundaire wetenschappen omvatten, welke de leerling in staat stellen het oude en nieuwe Latijn grondig te kennen met inachtneming van die methoden, welke het meest geschikt worden geacht om in onze tijd de letteren te leren.
Hiertoe behoort noodzakelijk een voortdurende oefening in het schrijven van het Latijn, zodat de leerlingen niet alleen door hun kennis de natuur, de kracht en de regels van die taal bezitten, maar ook in deze taal vlot, zuiver en sierlijk schrijven.
Onder de te leren wetenschappen moet ook aan het Grieks zijn plaats worden toegekend; want wie niet op de hoogte is van deze taal, kan op geen enkele wijze goed onderlegd genoemd worden in de Latijnse letteren. Niemand immers twijfelt eraan of het Latijn staat in zeer nauw verband met het Grieks zowel wat beider natuur en structuur betreft als wanneer men nagaat hoeveel de een in de loop der eeuwen aan de opbloei van de ander heeft bijgedragen.
De gehele cursus zal vier jaar bedragen; en wel zo, dat hij, die zich met succes gedurende twee jaar aan deze studie heeft gewijd, het Baccalaureaat kan verkrijgen; na drie jaar het Licentiaat en na vier jaar het Doctoraat. Niemand kan echter tot deze graden worden toegelaten tenzij hij van tevoren van alle verplichte vakken een examen heeft gemaakt en tevens schriftelijke proeven van bekwaamheid heeft afgelegd volgens de nauwkeurig vastgestelde orde van het studieprogram.
Om aan de behoeften van sommige leerlingen tegemoet te komen, moet de gehele studie zó geregeld worden, dat, naast de volledige cursus waardoor iemand tot het Doctoraat wordt toegelaten, ook kortere cursussen worden gegeven om bijzondere diploma's in de Latijnse of Griekse letteren te kunnen behalen.
Het Pauselijk Instituut voor Hoger Latijn zal voor jeugdige personen uit alle volkeren openstaan; daarom zal het dan ook niet alleen aan leerlingen uit de seculiere en reguliere geestelijkheid vrij staan toe te treden, maar ook aan leken.
Wij sporen echter de Bisschoppen en de Oversten van religieuze Orden en Congregaties aan ervoor te zorgen dat de leraren van hun Seminaries of van hun religieuze Colleges, vooral de jongeren, naar dit Instituut gezonden worden om de studie der letteren, waaraan zij zich gewijd hebben, te voltooien en te vervolmaken.
Wij zijn bovendien van mening dat aan de beste leerlingen, die in ijver, studie en wetenschap uitmunten, studiebeurzen dienen verleend te worden opdat zij de onkosten van hun studies kunnen dragen. Daarom. bevelen Wij aan om aan de studenten een jaarlijkse toelage voor hun studie te verschaffen en tevens om aan het Instituut een redelijke financiële bijdrage te doen toekomen, om daardoor de nodige initiatieven tot de vooruitgang van de letteren en de wetenschappen te steunen. De administratie van deze financiën zal aan bepaalde voorschriften onderworpen worden, welke het bestuur van de H. Congregatie van de Seminaries en de Universiteiten moet goedkeuren en wiens taak het ook zal zijn om over alle uitgaven te waken.
Het Instituut zal er zorg voor dragen dat de werken en verhandelingen over het Latijn zullen worden uitgegeven: en het zal alle plannen in overweging nemen en de initiatieven begunstigen, die leiden tot de kennis en het gebruik van de Latijnse taal.
Tenslotte bevelen Wij het bestuur van de H. Congregatie van de Seminaries en de Universiteiten om overeenkomstig Onze richtlijnen voorschriften en rechten op te stellen, waardoor volgens de natuur en het doel van het Instituut zijn organisatie, de vooruitgang van de wetenschap en de status van bestuurders en professoren geregeld worden. In het bijzonder moet een studieplan worden samengesteld en moeten richtlijnen voor het onderwijs en normen voor de vorming worden bepaald.
Alwat Wij door dit Motu proprio bepaald hebben, moet op Ons bevel rechtsgeldig en wettig zijn, niettegenstaande tegenovergestelde bepalingen.
Gegeven te Rome bij Sint Pieter, 22 februari op het feest van de Stoel van de H. Apostel Petrus, in het jaar 1964, het eerste van Ons Pontificaat.
PAUS PAULUS VI