18 november 1965
De vorming tot het apostolaat moet beginnen reeds met de opvoeding van de kinderen. Op bijzondere wijze echter moet men de opgroeiende jeugd en de jonge mensen in het apostolaat inleiden en hen met apostolische geest bezielen. Deze vorming moet het hele leven door worden aangevuld naargelang nieuwe taken dit vereisen. Hieruit volgt dus, dat de christelijke opvoeders ook de plicht hebben, de jonge mensen te vormen tot het apostolaat.
Het is de taak van de ouders om in het gezinsleven hun kinderen vanaf hun eerste jaren ontvankelijk te maken voor het ontdekken van Gods liefde jegens alle mensen, en geleidelijk vooral door hun voorbeeld, oog te leren hebben voor de stoffelijke en geestelijke noden van de naaste. Heel het gezin en het gezinsleven moet dus al het ware een leerschool worden voor apostolaat.
De opvoeding van de kinderen moer erop gericht zijn, dat interesse niet beperkt blijft tot het gezin, maar ook uitgaat naar de gemeenschappen van de Kerk en de wereld. Zij moeten worden opgenomen in de plaatselijke parochiegemeenschappen om daarin tot het besef te komen, dat zij levende en actieve leden zijn van het volk Gods. De priesters moeten bij hun katholieke prediking, bij de geestelijke leiding en bij hun andere pastorale arbeid vorming tot het apostolaat voor ogen houden.
Ook de scholen, de colleges en andere katholieke vormingsinstituten moeten bij de jonge mensen een katholieke mentaliteit en apostolische actie bevorderen. Waar deze vorming ontbreekt, omdat de jongeren moeten de ouders, de zielzorg en de verenigingen voor apostolaat daarna des te meer aandacht schenken. De leraren en opvoeders, die immers krachtens hun roeping door hun ambt een prachtige vorm van lekenapostolaat beoefenen, moet de nodige kennis en pedagogische bekwaamheid bezitten om deze vorming met succes te kunnen geven.
Groeperingen en verenigingen van leken met een apostolische doelstelling of andere bovennatuurlijke doeleinden moeten naargelang van hun opzet en mogelijkheden de vorming tot het apostolaat met ijver en volharding behartigen. Vgl. H. Paus Johannes XXIII, Encycliek, Moderne ontwikkeling van het sociale leven en de christelijke beginselen, Mater et Magistra (15 mei 1961), 231-233 Het lidmaatschap van deze verenigingen is dikwijls de aangewezen weg voor de vorming tot het apostolaat.
Ze bieden immers een doctrinaire, geestelijke en praktische vorming. Hun leden bezinnen zich met hun collega's en vrienden in kleine groepen op de methoden en resultaten van hun apostolische activiteit en toetsen de praktijk van dagelijks leven aan het Evangelie. De opzet van deze vorming moet zo zijn, dat er rekening wordt gehouden met heel de omvang van het lekenapostolaat; dit mag zich immers niet beperken tot de groepen zelf van de verenigingen, maar het moet worden uitgeoefend in alle omstandigheden over heel het terrein van het leven, vooral in het beroep en op sociaal gebied,. Ja, iedereen en bovenal de volwassene, moet zich ijverig voorbereiden op het apostolaat. Want naargelang men ouder wordt, verruimt zich de geest en zo kan iedereen beter de talenten ontdekken, die God hem heeft geschonken, en kan hij met groter resultaat zich bedienen van de gaven, die de Heilige Geest hem heeft verleend tot nut van zijn broeders.