18 november 1965
Wil het apostolaat zijn volle uitwerking kunnen hebben, dan moet er een veelzijdige en algehele vorming aan voorafgaan, en dit niet alleen met het oog op de steeds groeiende geestelijke en doctrinaire vooruitgang van de leek zelf, maar ook vanwege de gevarieerdheid van omstandigheden, personen en taken, waarop zijn activiteit moet zijn afgestemd. Deze vorming tot het apostolaat moet steunen op de beginselen, die door dit heilig Concilie elders zijn uitgesproken en vastgelegd. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 12. Hoofdstuk 2 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 30. Hoofdstuk 4 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 39. Hoofdstuk 5 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 4.6.7.12 Alinea 4 Naast de vorming, die ieder Christen moet hebben, wordt, gezien de verscheidenheid van personen en omstandigheden, voor vele vormen van apostolaat ook nog een specifieke en bijzondere vorming vereist.